2.5Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“
Nadere bewijsoverweging
Ter zitting van het hof hebben zowel de advocaat-generaal als de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde nu verdachte handelde uit noodweer. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het navolgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(-exces) is vereist dat sprake is van een
onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van diens lijf, eerbaarheid of goed, of een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. De enkele vrees daartoe is niet voldoende.
Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 juni 2015 eerst een woordenwisseling heeft gehad met [benadeelde] . Dit wordt bevestigd door andere verklaringen in het dossier. [benadeelde] heeft ook verklaard dat tussen verdachte en hem woorden zijn gevallen en dat verdachte op enig moment ten val is gekomen. Hierna is verdachte richting zijn eigen woning gelopen en is [benadeelde] naar de auto van zijn vader, [betrokkene 1] , gelopen en vervolgens in die auto gestapt. Vervolgens is [benadeelde] gaan rijden en heeft de auto vlak voor verdachte tot stilstand gebracht. Verdachte heeft met een ijzeren staaf de voorruit van de auto stuk geslagen.
[benadeelde] ontkent dat hij op verdachte is ingereden. Verdachte stelt dat [benadeelde] wel degelijk op hem is ingereden en wel met gierende banden en dat verdachte daarom met een ijzeren staaf op de voorruit van de auto heeft geslagen. Volgens verdachte was er dus sprake van een noodzakelijke verdediging.
[getuige] , de enige getuige die niet bij de spanningen tussen verdachte en de familie [benadeelde] betrokken is, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [benadeelde] 2 keer naar verdachte toe is gereden: “Hij reed vooruit, vervolgens achteruit en daarna weer vooruit” Zij heeft aangegeven dat dit snel ging, over een korte afstand en dat te horen was dat [benadeelde] volop gas gaf. [benadeelde] ging verdachte een klein stukje voorbij en reed toen weer terug.
Het hof acht het, gelet op deze verklaring, aannemelijk dat [benadeelde] met hoge snelheid in de richting van verdachte is gereden.
Van belang is voorts dat uit de verklaringen van getuigen, waaronder de eerder genoemde [getuige] , blijkt dat nadat verdachte en [benadeelde] eerst over en weer hebben gescholden en nadat verdachte ten val is gebracht door [benadeelde] , hij vanaf het conflict naar zijn huis is gelopen en zich vervolgens, met een ijzeren staaf in de hand, weer in de richting van het conflict heeft begeven. Verdachte heeft de staaf dus niet ter hand heeft genomen in reactie op de agressie van [benadeelde] , maar heeft reeds voordat hem die agressie en de aard ervan kenbaar werd, besloten dat de staaf een rol in het conflict diende te krijgen. In die zin volgt het hof de verklaring van verdachte dus niet.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat vanwege de gedragingen van verdachte en het feit dat verdachte op het moment van slaan al heeft waargenomen dat [benadeelde] met snelheid langs hem heen rijdt, hetgeen op dat moment niet als meer dan een bedreiging kan worden aangemerkt en er bovendien geen sprake was van een omstandigheid die de verwachting kon rechtvaardigen dat [benadeelde] verder zou gaan dan een dreiging, maakt dat tot het moment dat verdachte overgaat tot het daadwerkelijk slaan met de staaf op de auto, er sprake was van een zodanige wederkerigheid in de mate van agressie, dat dit in de weg staat aan het slagen van een beroep op noodweer door verdachte. Immers, onder de gegeven omstandigheden is geen sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. Het hof ziet de hierboven beschreven beoordeling van de situatie bevestigd in de opmerkingen van verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie over zijn handelen: “Eigenlijk wilde ik hem laten schrikken” en “Het was helemaal niet mijn bedoeling. Het was [benadeelde] zijn auto helemaal niet, maar die van zijn vader”. Naar het oordeel van het hof zijn dat geen opmerkingen die passen bij iemand die meende doodgereden te worden.
Er is geen sprake geweest van noodweer. Het verweer wordt verworpen.
Nu geen sprake is van een noodweersituatie behoeft het verweer dat verdachte uit noodweerexces heeft gehandeld, geen bespreking.”