ECLI:NL:PHR:2019:272

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
17/04447
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de motivering van het hof inzake het besturen van een voertuig met ongeldig rijbewijs

In deze zaak gaat het om de vraag of het oordeel van het hof dat de verdachte, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, een auto heeft bestuurd, begrijpelijk en voldoende gemotiveerd is. De verdachte was eerder door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij één middel van cassatie heeft voorgesteld dat zich richt op de motivering van het hof.

Het hof had vastgesteld dat de verdachte op 15 juli 2016 te Renkum een motorrijtuig bestuurde, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit oordeel steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van de politie en een schriftelijk bescheid van het CBR. De verdachte had eerder bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en dat de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd was.

De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. D.J.M.W. Paridaens, is dat het middel faalt in al zijn onderdelen en dat er geen gronden zijn aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 17/04447
Zitting 26 maart 2019
Mr. D.J.M.W. Paridaens
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 13 september 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, zittingsplaats Zwolle, wegens “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 12 mei 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Namens de verdachte heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt over de motivering van het oordeel van het hof dat de verdachte een auto heeft bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij, op 15 juli 2016 te Renkum, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de [a straat] , als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (vet als in origineel):

1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal ZSM Artikel 9 WvW, p. 5 en 6, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Datum/feit: 15 juli 2016 te 18.47 uur.
Weg/locatie: [a straat] te Renkum.
[x] Ik zag dat op genoemde datum, tijdstip en plaats verdachte reed op genoemde weg/locatie.
[x] Ter controle op de juiste naleving van de bij- of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften heb ik het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] .
Voertuig: personenauto, Opel Corsa met kenteken [kenteken] .
Rijbewijsnummer: […] .
Rijbewijs categorie: [x] B.

[x] Ongeldig verklaard rijbewijs

Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur, ongeldig is verklaard.
[x] Zie de als bijlage bijgevoegde uitdraai BVI-IB

Verhoor en verklaring verdachte

Verdachte is te Ede gehoord, op 15 juli 2016 omstreeks 20.53 uur.
[x] De verdachte verklaart:
[x] Ik weet dat er een maatregel van kracht is en/of dat het rijbewijs ongeldig is verklaard.

2.

Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai uit het politiesysteem van 15 juli 2016, waaruit de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte blijkt, p. 7 en 8, voor zover inhoudende:

NL-RDW

Identiteit: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] .
Voertuig op naam: [kenteken] .

Rijbewijs

Rijbewijsnummer: […]
Datum afgifte: 26 augustus 2009

Maatregelen

Nr Registratie Soort Autoriteit
4 3 juni 2004 Vorderingsprocedure Cbr Divisie Vorderingen

NL-RDW

Volgnummer: 4
Soort: Vorderingsprocedure
Autoriteit: Cbr
Registratie: 3 juni 2004

Vordering

Ingeleverd bij: Cbr Divisie Vorderingen
CBR dossiernummer 2002010169
Ingang ongeldigverklaring: 3 juni 2004
Reden ongeldigverklaring: geschiktheid
Feitelijke inleverdatum ongeldig: 14 juni 2004

Categorie Periode Soort

B vanaf 10 juni 2004 Ongeldigheid
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van het CBR van 1 augustus 2016, met als bijlagen een overzicht van het systeem van het CBR, waaruit het traject met betrekking tot de ongeldigverklaring van verdachtes rijbewijs blijkt, voor zover inhoudende:
Het rijbewijs van betrokkene is ongeldig verklaard naar aanleiding van het niet geschikt uit een alcoholonderzoek te komen.
Betrokkene heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van ongeldigverklaring en het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.
Bijlagen: [drie print-screens van het systeem van het CBR, D.P.].”
6. Met betrekking tot het bewijs heeft het hof voorts nog het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Daarbij is in het bijzonder het volgende overwogen.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken genoegzaam dat verdachtes rijbewijs in 2004 ongeldig is verklaard en dat die ongeldigverklaring nog steeds van kracht was op 15 juli 2016.
Een en ander is mede af te leiden uit de van het CBR verkregen informatie ter zake (e-mail van 1 augustus 2016). De omstandigheid dat de originele stukken van het CBR -waaronder het besluit tot ongeldigverklaring- fysiek niet meer aanwezig zijn door mogelijke opschoning van het archief van het CBR, doet daaraan niet af. Het hof heeft geen reden aan de betrouwbaarheid te twijfelen van de door het CBR verstrekte informatie. Uit die informatie blijkt overigens, onder meer, dat verdachte destijds bezwaren heeft ingediend tegen het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en dat die bezwaren vervolgens ongegrond/niet ontvankelijk zijn verklaard door het CBR.
Van nadere pogingen van verdachte - sinds vorenbedoelde ongegrondverklaring/niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar- om de ongeldigheid van zijn rijbewijs ongedaan te maken, dan wel die ongeldigverklaring te bestrijden, is het hof niet gebleken.
Uit het ‘ZSM artikel 9 WvW proces-verbaal’ blijkt naar het oordeel van het hof bovendien dat verdachte tijdens zijn verhoor door de politie op 15 juli 2016 heeft verklaard dat hij weet dat het rijbewijs ongeldig is verklaard (p. 6). De omstandigheid dat in het proces-verbaal niet is gekozen voor en/of maakt dat niet anders.”
7. De steller van het middel klaagt dat het hof op grond van de bewijsmiddelen niet begrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte ten tijde van het besturen van zijn auto op 15 juli 2016 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
8. Het hof heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat het rijbewijs van de verdachte in 2004 ongeldig is verklaard, dat de verdachte destijds bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van ongeldigverklaring, dat dit bezwaar ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard en dat de ongeldigverklaring nog van kracht was op 15 juli 2016. In weerwil van hetgeen namens de verdediging ter terechtzitting is aangevoerd, overweegt het hof dat het geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
9. Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft het hof niet onbegrijpelijk kunnen afleiden dat de verdachte op 15 juli 2016 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. [1] De bewezenverklaring is, mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
10. Voor zover het middel er van uitgaat dat ’s hofs oordeel dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard uitsluitend is gebaseerd op het ‘ZSM artikel 9 WvW proces-verbaal”, berust het op een verkeerde lezing van het arrest nu het hof voorts heeft vastgesteld dat de verdachte destijds bezwaren heeft ingediend tegen het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, dat die bezwaren vervolgens ongegrond/niet-ontvankelijk zijn verklaard door het CBR en dat van latere nadere pogingen van verdachte om de ongeldigheid van zijn rijbewijs ongedaan te maken, het hof niet is gebleken. Deze klacht mist daarmee in zoverre feitelijke grondslag.
11. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 RO ontleende motivering.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld de aan HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2097, voorafgaande conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse (ECLI:NL:PHR:2018:1285), welke zaak de Hoge Raad heeft afgedaan met art. 81 RO en HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8747.