Conclusie
Bewezenverklaring en bewijsvoering
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 1] 1984;
[verdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 1991;
[telefoonnummer 7]
[telefoonnummer 6]
[telefoonnummer 5]
Op 29 januari 2013 om 19.45 uur wordt nummer [telefoonnummer 1] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) ingebeld door nummer [telefoonnummer 7] ;
Op 29 januari 2013 om 20.05 uur wordt nummer [telefoonnummer 4] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) ingebeld door nummer [telefoonnummer 7] ;
Op 30 januari 2013 om 15.00 uur wordt nummer [telefoonnummer 4] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) ingebeld door nummer [telefoonnummer 7] .
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Beoordeling van het eerste middel
eerste middelklaagt dat de bewezenverklaring niet (zonder meer) uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, met name niet dat de verdachte (zelfstandig) de feitelijke zeggenschap heeft gehad over de monstrans.
NJ2000/736, m.nt. Schalken heeft de Hoge Raad – met een beroep op de wetsgeschiedenis – een ruime uitleg gegeven aan het bestanddeel “voorhanden hebben”. Voorhanden hebben strekt zich uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook. Ook het gebruiken van “een misdrijfgoed” valt derhalve onder voorhanden hebben. Voor het voorhanden hebben is niet nodig dat men te allen tijde onverwijld over het goed kan beschikken, het omvat ook het kunnen beschikken over een goed dat elders is opgeslagen. Er is dan wel een zekere feitelijke zeggenschap vereist. [1]
we[mijn cursivering, AG] knallen hem het water in” en deze [medeverdachte 1] zei in datzelfde telefoongesprek tegen de verdachte “voor twee meijertjes ken
je[mijn cursivering, AG] m in ieder geval daar morgen neer zetten weet je op die plek dus ja” en (iii) de verdachte was op 13 februari 2013 lijfelijk aanwezig en betrokken bij het inladen en vervoeren van de monstrans in de Hyundai.
Beoordeling van het tweede middel
tweede middelbehelst de klacht dat het hof een niet toelaatbare combinatie van straffen heeft opgelegd.
“Oplegging van straf en/of maatregel
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien maanden).
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.”
Beoordeling van het derde middel
derde middelklaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, nu de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.