ECLI:NL:HR:2012:BU6053

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05251 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijke zeggenschap over gestolen goederen in jeugdzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 15 juli 2009 in Nieuwegein betrokken was bij de diefstal van een tas met daarin sigaretten, een mobiele telefoon en een geldbedrag van ongeveer 20 euro. De verdachte had de spullen kort in handen gehad, maar stelde dat zij niet betrokken was bij de diefstal en enkel nieuwsgierig was naar de inhoud van de tas. De verdediging voerde aan dat de verdachte de tas direct had teruggegeven aan de medeverdachte en dat er geen opzet was om de gestolen goederen voorhanden te hebben.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de feiten onvoldoende was gemotiveerd. De gebezigde bewijsmiddelen gaven niet zonder meer aan dat de verdachte over de goederen een zodanige feitelijke zeggenschap had dat zij deze in de zin van artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht voorhanden had. De enkele omstandigheid dat de verdachte de goederen kortstondig onder zich had om deze uit nieuwsgierigheid te bekijken, was onvoldoende om te concluderen dat zij opzet had. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen waarin de verdachte een jeugdige is. De Hoge Raad bevestigt dat de motivering van de bewezenverklaring aan de eisen van de wet moet voldoen en dat een enkele feitelijke handeling niet automatisch leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/05251 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 17 november 2010, nummer 21/002119-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 15 juli 2009 te Nieuwegein, pakjes sigaretten en een mobiele telefoon en een geldbedrag van (ongeveer) 20 euro voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 27 e.v. van het proces-verbaal PL0960/09-01028 gevoegd) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Op woensdag 15 juli 2009 stapte ik uit de tram te Nieuwegein. Ik zag een Marokkaans meisje en een blank meisje ook uit de tram stappen. Ik had een plastic tas met inhoud, een mobiele telefoon en € 20,-, in mijn rechterhand. Ik voelde en zag dat het Marokkaanse meisje voor mij langs naar de plastic tas met inhoud greep. Ik liet de tas los toen zij mij sloeg. Ik zag dat het Marokkaanse meisje mijn plastic tas met inhoud wegnam en wegrende. Ik zag beide meisjes wegrennen.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht van 8 juni 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de spullen uit de tas gehaald en in mijn handen gehad. Ik was nieuwsgierig en wilde kijken naar de spullen in de tas. Ik wist dat dit gestolen spullen waren, want ik had net gezien dat [betrokkene 2] de tas stal van een meisje.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 68 e.v. van het proces-verbaal PL0960/09-01028 gevoegd) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik zag dat er drie pakjes sigaretten en een zwarte mobiele telefoon in de tas zaten."
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik was er bij toen [betrokkene 2] aan de tas van aangeefster trok. Ik heb zelf niets gedaan. Ik heb de spullen uit de tas van aangeefster wel in mijn handen gehad. Ik wist dat de spullen gestolen waren. Ik vind echter dat de straf die ik in eerste aanleg heb gehad te hoog is omdat ik niet de tas heb gestolen. Ik doe zoiets niet. Toen [betrokkene 2] de tas van aangeefster wegtrok, dacht ik eigenlijk niets. Ik had beter niet in de tas kunnen kijken en de spullen niet moeten vasthouden. Ik heb geen geld gezien. Er zat wel een mobieltje in de tas. Ik bleef die nacht bij [betrokkene 2] slapen.
Ik schrok wel toen zij de tas stal. Ik ben toen even weggelopen. Ik heb later wel in de tas gekeken. Ik heb nog nooit eerder zoiets meegemaakt. Ik ga niet een vriendin aangegeven, ik weet niet waarom ik toen in de tas keek. [betrokkene 2] heeft later de telefoon verkocht. Ik heb daar geen geld van ontvangen. Ik was het er ook niet mee eens dat zij de tas wegpakte. Ik dacht bij mezelf, ze zoekt het maar uit. Het was haar zaak. Ik ben dus niet bij de diefstal betrokken. Ik heb de spullen alleen maar in handen gehad.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging.
De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik vind ook het pedagogische aspect van belang. Ik vraag uw hof zich te verplaatsen in de gedachten van mijn cliënte. Ze wist niets van de diefstal. Vervolgens had ze wel de spullen in haar handen. Het was echter niet de bedoeling de spullen in haar bezit te hebben. Ze gaf de tas direct terug aan [betrokkene 2]. Ze heeft de spullen maar een paar seconden in haar handen gehad. Achteraf had zij dit natuurlijk beter niet kunnen doen. Ik ben van mening dat het opzet ontbreekt en vraag uw hof mijn cliënte vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde."
2.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte over de in de bewezenverklaring genoemde goederen een zodanige feitelijke zeggenschap had dat zij die goederen in de zin van art. 416 Sr voorhanden had. De enkele uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat de verdachte op enig moment en kennelijk slechts voor zeer korte tijd die goederen onder zich had teneinde deze uit nieuwsgierigheid te kunnen bekijken, is daarvoor onvoldoende. De bewezenverklaring is in zoverre dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 31 januari 2012.