Conclusie
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
1.Inleiding
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
‘derde-partij’aan het geding deel te nemen. De eigenaar is bij de Rechtbank verschenen, vertegenwoordigd door haar advocaat.
‘derde-partij’ter zitting verschenen, met kennisgeving aan het Hof. [6]
3.Het geding in cassatie
Is de Hoge Raad gehouden, althans bevoegd, de eigenaar/verhuurder op te roepen als derde-belanghebbende, om als zodanig aan het geding in cassatie deel te nemen?
‘Concept toelichting Wet verbetering rechtsbescherming WOZ t.b.v. internetconsulatie’ [9] (hierna: het Consultatiedocument) geen ruimte wordt gelaten voor twijfel en dat daarin uiteen wordt gezet dat er onder de huidige systematiek sprake is van een WOZ-beschikking per belanghebbende. [10] In het Consultatiedocument is verder beschreven dat de huidige Wet WOZ onvoldoende is aangepast en dit onduidelijkheden of ontoereikende rechtsbescherming tot gevolg kan hebben [11] – met name waar het gaat om tegengestelde belangen (zoals bij een huurder versus een verhuurder/eigenaar van een woning).
Kamerstukken II 1992/1993, 22 885, nr. 3, p. 19en
Kamerstukken II 1996/1997, 25 037, nr. 3, p. 40.
indiende waarde in het kader van bezwaar of beroep wordt gewijzigd. Volgens welke regels en door wie een vastgestelde waarde verhoogd kan worden, is in de Wet WOZ echter niet expliciet geregeld.
Belastingblad2017/442, m.nt. R.A. Eskes, waarnaar de rechtbank verwijst. Dit ligt in de sfeer van art. 26a AWR, iemand die geen belanghebbende is kan om die reden geen bezwaar maken en beroep instellen, ook niet als sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking. Het omgekeerde geldt echter ook. Iemand kan een belang hebben, maar dan nog is de vraag of het besluit waartegen wordt opgekomen voor bezwaar en beroep vatbaar is. In het fiscale recht is dat alleen het geval als dit uitdrukkelijk is bepaald. Uit de toelichting bij het oorspronkelijke art. 29 Wet WOZ volgt dat de wetgever juist niet heeft bedoeld bezwaar en beroep open te stellen tegen de ambtshalve beschikking. Dit volgt ook niet uit de tekst van de wet. Daarin is per 1 oktober 2015 geen verandering gekomen. Het bezwaar was dus om die reden niet-ontvankelijk.
onjuiste grond. Dat laat in theorie de mogelijkheid open dat wel niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, maar om een andere reden. Als de rechtbank dat had gevonden, had ze echter prima zelf in de zaak kunnen voorzien en met aanvulling van de motivering de niet-ontvankelijkverklaring in stand kunnen laten. Kennelijk is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ontvankelijke bezwaren. Dat lijkt mij moeilijk te verdedigen. Een heffingsambtenaar wordt dan met een onmogelijke (want onjuiste) opdracht opgezadeld. Hem rest in een situatie als deze niets anders dan in hoger beroep te gaan.