3.6
Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte als bestuurster van een personenauto, rijdend met een snelheid van ongeveer 80 km per uur op een tweebaansweg, na een flauwe bocht naar links niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden maar plotseling zonder enige aanleiding, zo ver naar links is gekomen dat zij daardoor op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden — bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde — waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.”
3.6. Of er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 hangt dus af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.Daarnaast blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat het gebruik van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen, zoals het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank, kan bijdragen aan het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. De vaststelling van uitsluitend dergelijk gebruik zal doorgaans echter onvoldoende zijn voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994.Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 2015 als bestuurder van een personenauto heeft gereden op de Oude Dijk te Exloo, terwijl de verdachte kort te voren amfetamine had gesnoven. De verdachte heeft in een flauwe bocht de controle over de door hem bestuurde personenauto verloren, waarna de auto in botsing is gekomen met een in de voor verdachte rechterberm staande boom. Als gevolg daarvan is [betrokkene] , die als passagier bij de verdachte in de auto zat, om het leven gekomen. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het niet bewezen acht dat het ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend verkeersgedrag van de verdachte, nu de oorzaak van het verlies van de controle over het voertuig niet is komen vast te staan en de omstandigheid dat de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief is beïnvloed door zijn amfetaminegebruik onvoldoende is om dat oordeel zelfstandig te dragen. In dit oordeel ligt besloten dat het hof van oordeel is dat uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden de schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 niet kan worden afgeleid en dat daarbij van belang is geweest dat de oorzaak van het verlies van de controle over het voertuig, niet is komen vast te staan.
3.7. Anders dan de steller van het middel meent, miskent het hof daarmee mijns inziens niet het in dit geval toepasselijke toetsingskader. Het hof heeft om te beginnen de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden van het geval vastgesteld, waaronder het feit dat de verdachte kort te voren amfetamine had gesnoven, dat de verdachte in een flauwe bocht de controle over de personenauto is verloren en dat zijn voertuig met een voor de verdachte in de rechterberm staande boom in botsing is gekomen. Dat het hof vervolgens niet meer toekomt aan de vraag of sprake is van disculperende omstandigheden (door Knigge ‘stap 2’ genoemd), is niet verwonderlijk nu het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend verkeersgedrag (in de woorden van Knigge strandt het hof dus al bij ‘stap 1’).Het oordeel van het hof getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Ik neem daarbij in aanmerking dat de vaststelling van uitsluitend gebruik van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen – zoals in de onderhavige zaak het snuiven van amfetamine – doorgaans, zoals het hof dus terecht heeft overwogen, onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 en dat bijvoorbeeld niet is vast komen te staan dat de verdachte de controle over het voertuig is verloren als gevolg van het te hard rijden of te hard remmen.
3.8. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of het oordeel van het hof begrijpelijk en toereikend gemotiveerd is. Het hof heeft geoordeeld dat de oorzaak van het verlies van de controle over het voertuig niet is komen vast te staan en de omstandigheid dat de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief is beïnvloed door zijn amfetaminegebruik onvoldoende is om dat oordeel zelfstandig te dragen. Gelet op de voorhanden feiten en omstandigheden, waarvan in cassatie behoort te worden uitgegaan, is het oordeel van het hof dat het verkeersgedrag van de verdachte geen schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 oplevert niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.9. Het middel kan niet tot cassatie leiden.