Conclusie
Nummer17/04469
De onderhavige zaak
Verstrekking van gegevens
De Handelsregisterwet 2007
‘1.1. Inleiding
‘1.2 Wetgeving voor een basisregistratie voor ondernemingen en rechtspersonen
‘1.3 Doelstelling
‘2.2 Openbaarheid register
‘2.3 Welke gegevens komen in het register
‘3.4 Rechtsbescherming
‘3.5 Handhaving
‘4.1 Privacywetgeving
‘Artikel 17
‘Artikel 21
‘Artikel 47
4.3 Privacy
Artikel 51
Bescherming van persoonsgegevens
NJ2018/124 m.nt. Dommering was de verhouding tussen laatstgenoemde richtlijn en een verplichting tot vermelding van gegevens in het (Italiaanse) vennootschapsregister aan de orde. Manni, enig bestuurder van Italiana Costruzioni S.r.l., had in 2007 een rechtszaak aangespannen tegen de Kamer van Koophandel van Lecce. Hij voerde aan dat de wooneenheden van een complex waarvan de bouw aan de door hem bestuurde onderneming was gegund, niet werden verkocht omdat uit het vennootschapsregister bleek dat hij enig bestuurder en vereffenaar was geweest van een vennootschap (Immobiliare Salentina) waarvan in 1992 het faillissement was uitgesproken en die na afloop van een liquidatieprocedure in 2005 was doorgehaald in het vennootschapsregister. Hij verzocht de rechter om de Kamer van Koophandel te gelasten om de gegevens die hem met dit faillissement in verband brachten te schrappen, te anonimiseren of af te schermen, alsmede de Kamer van Koophandel te veroordelen tot vergoeding van de geleden imagoschade. Dit verzoek was ingewilligd door het Tribunale di Lecce. De Kamer van Koophandel stelde beroep in cassatie in en het Corte suprema di cassazione stelde vervolgens twee prejudiciële vragen over (de verhouding tussen) Richtlijn 95/46/EG en (de eerder genoemde) Richtlijn 68/151/EEG.
Het eerste middel
eerstemiddel klaagt dat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat het openbaar maken van persoonsgegevens van de verdachte in het handelsregister geen inbreuk op het recht op privacy als bedoeld in art. 8 EVRM oplevert. De overweging dat de wetgever bij de totstandkoming van de Handelsregisterwet 2007 kennelijk van oordeel is geweest dat de daarmee gepaard gaande inbreuk op grondrechten van burgers gerechtvaardigd is en niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te bereiken doelstellingen zou ‘een onjuiste toepassing van het recht’ opleveren. Het gerechtshof zou hebben nagelaten een belangenafweging te maken in het licht van rechtspraak van EHRM en Uw Raad, teneinde vast te stellen of de toepasselijke wetgeving de toets van proportionaliteit en subsidiariteit kan doorstaan. Nu niet duidelijk zou zijn op welke wijze het hof heeft vastgesteld dat geen sprake is van een inbreuk, zou ’s hofs overweging onbegrijpelijk zijn.
eerstepunt betreft de opstelling van de Kamer van Koophandel inzake de vermelding van het woonadres van de verdachte. Melding wordt gemaakt van een brief van de Kamer van Koophandel van 30 januari 2012 waarin deze meedeelt dat ‘het niet duidelijk is geworden waaruit de dreiging in de concrete situatie van verzoeker blijkt’. De eisen die aan de verdachte worden gesteld om zijn privéadres af te schermen zouden disproportioneel zijn en (zo begrijp ik) redelijke grond ontberen. Daarbij noemt de steller van het middel ‘de eis dat hij een op handen zijnde dreiging hard moet maken’. Het hof zou ten onrechte voorbij zijn gegaan aan de gevolgen die openbaarmaking met zich zou meebrengen.
tweedepunt betreft zorgen in de Tweede Kamer over ‘het gemak waarmee gegevens in het handelsregister geraadpleegd kunnen worden’. De toelichting wijst op het antwoord dat staatssecretaris Heemskerk in 2009 heeft gegeven op Kamervragen van leden van de SP-fractie. [21] De toelichting vermeldt evenwel geen stukken waaruit zou blijken dat deze zorgen (bij de SP-fractie) door deze brief niet zijn weggenomen. En al ware dat anders: wet en besluit zijn op dit punt niet gewijzigd. Wat betreft de richting waaruit de wind waait is van belang dat momenteel een wetsvoorstel aanhangig is dat ertoe strekt ook ‘uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten’ in het handelsregister te registreren, met vermelding van onder meer ‘het woonadres’. [22]
derdepunt betreft de verenigbaarheid van de regeling van het handelsregister met Richtlijn 95/46/EG en de AVG. De toelichting op het middel leidt uit overweging 10 bij Richtlijn 95/46/EG af dat bij een verplichting om gegevens te openbaren maatregelen moeten zijn genomen die erin voorzien dat die gegevens (1) ‘uitsluitend voor dat doel worden gebruikt’; (2) ‘niet meer en langer worden verstrekt of bewaard dan noodzakelijk’ en (3) ‘afdoende worden beschermd door waarborgen’. Het handelsregister zou op alle drie punten niet in overeenstemming zijn met de richtlijn: een ieder kan gegevens opvragen; derden kunnen gegevens raadplegen en opslaan, en er is geen enkel toezicht op de personen die gegevens raadplegen.
NJ2018/124 m.nt. Dommering, rov. 42 noemt (art. 7 sub c, e en f van Richtlijn 95/46/EG) keren in vergelijkbare bewoordingen terug in art. 6, eerste lid, onder c, e en f AVG. De verordening, die pas sinds 25 mei 2018 van toepassing is (art. 99, tweede lid, AVG), kent geen lichter sanctieregime waardoor het als
lex mitiorrechtsgevolgen zou moeten hebben voor eerder begane feiten.
vierdepunt betreft de toets aan art. 8, tweede lid, EVRM. Volgens de toelichting is er een ‘legitiem doel voor ondernemingen zich in te laten schrijven, namelijk transparantie en vertrouwen in het handelsverkeer’. Maar het zou niet zijn in te zien waarom van de verdachte ‘wordt verlangd dat zijn privé-adres zichtbaar moet zijn voor derden’. De rechter zou op basis van een belangenafweging moeten bepalen of het gerechtvaardigd is dat persoonsgegevens in het handelsregister voor iedereen toegankelijk zijn. Voor het verstrekken van persoonsgegevens zoals het privéadres zou geen
pressing social needbestaan. Het zou in Finland niet mogelijk zijn gegevens van natuurlijke personen in het handelsregister te raadplegen. Ook in een aantal andere lidstaten zou gelden dat adresgegevens van natuurlijke personen niet opgenomen behoeven te worden in een handelsregister. Waarborgen bij het verstrekken van gegevens ontbreken en er zijn minder ingrijpende alternatieven om aan het doelcriterium te voldoen. Zo zou gewerkt kunnen worden met een uniek ondernemersnummer dat controleerbaar is voor de Kamer van Koophandel en voor derden die belang hebben om daar kennis van te nemen.
the right to respect for his private and family life’. Art. 8, tweede lid, EVRM bepaalt: ‘
There shall be no interference by a public authority with the exercise of this right except such as is in accordance with the law and is necessary in a democratic society in the interests of (…) the economic well-being of the country (…) or for the protection of the rights and freedoms of others’.
margin of appreciationdie aan de lidstaten wordt gelaten is kleiner als een
particularly important facet of an individual’s existence or identity is at stake. Dat belang van de betrokkene oefent ook op een ander punt invloed uit. Art. 35, aanhef en derde lid, onder b, EVRM bepaalt dat het EHRM
shall declare inadmissible any individual application submitted under Article 34 if it considers that (…) (b) the applicant has not suffered a significant disadvantage, unless respect for human rights as defined in the Convention and the Protocols thereto requires an examination of the application on the merits and provided that no case may be rejected on this ground which has not been duly considered by a domestic tribunal.Dat verklaart wellicht mede waarom in de rechtspraak van het EHRM, voor zover mij bekend, geen zaken te vinden zijn die met de onderhavige strafzaak vergelijkbaar zijn.
‘(b) Article 8, the right to privacy and data protection
freedom of expressionvan beide Oys aan de vereisten van art. 10, tweede lid, EVRM. In dat kader zet het EHRM eerst de criteria voor de afweging tussen art. 8 en art. 10 EVRM uiteen en komt vervolgens tot een oordeel:
Veropörssicomprised the surnames and names of natural persons whose annual taxable income exceeded certain thresholds (…). The data also comprised the amount, to the nearest EUR 100, of their earned and unearned income as well as details relating to their taxable net assets. When published in the newspaper, the data were set out in the form of an alphabetical list and were organised according to municipality and income bracket.
the right to a form of informational self-determination’. Voor zover de steller van het middel uit deze overweging en meer in het algemeen uit rechtspraak van het EHRM zou afleiden dat een informeel zelfbeschikkingsrecht bestaat dat de burger het recht geeft te allen tijde zelf te beslissen of op hem of haar betrekking hebbende gegevens al dan niet in een gegevensbestand worden opgenomen, vindt die opvatting evenwel geen steun in het recht. Er zijn veel gegevensbestanden waarin gegevens van burgers kunnen worden opgenomen ook als zij daar geen prijs op stellen (bijvoorbeeld de DNA-databank).
legitimate aimde onderhavige inbreuk op het recht op
private liferechtvaardigt. Het heeft, door zijn oordeel te onderbouwen met een verwijzing naar de door de memorie van toelichting genoemde doelstellingen, aangegeven dat de
reasons adduced by the national authorities to justify it relevant and sufficientzijn. Door nog expliciet te vermelden dat de inbreuk volgens de wetgever gerechtvaardigd wordt door en niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te bereiken doelstellingen, en te wijzen op de mogelijkheid bepaalde gegevens af te schermen, heeft het hof duidelijk gemaakt dat de regeling naar zijn oordeel tegemoetkomt aan een
pressing social needen
proportionate to the legitimate aim pursuedis. Al met al is ‘s hofs onderbouwing van het oordeel dat de onderhavige inmenging in het privéleven noodzakelijk is in het belang van het economisch welzijn niet onbegrijpelijk.
margin of appreciation.
Het tweede middel
tweedemiddel klaagt over ’s hofs overweging, in de context van de bespreking van HvJEU 9 maart 2017, C-398/15, dat ‘voorgaande overwegingen mutatis mutandis van toepassing (zijn) op de openbaarmaking van gegevens betreffende een natuurlijk persoon die een onderneming drijft’. Deze overweging zou in het licht van de aangehaalde richtlijnen en het genoemde arrest van het Hof van Justitie onbegrijpelijk en een onjuiste toepassing van het recht zijn.