Nummer18/03610
Zitting5 november 2019 (bij vervroeging)
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 5 juni 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens ‘voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten’, veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt over de bewijsmotivering.
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op 1 maart 2017 te Arnhem , in een woning gelegen aan: [a-straat 1] en een bij deze woning behorende berging, voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten:
- één weegschaal,
- één tent,
- vierentwintig, althans een of meer assimilatielampen,
- één afzuigslang,
- één of meer lamparmatu(u)ren,
- één of meer transformatoren,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.’
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van een verwijzing):
‘1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 22 mei 2018, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Ik weet niet hoe ze bij het appartement van mijn moeder aan de [a-straat 1] in Arnhem zijn uitgekomen.
De in woning en berging van mijn moeder aangetroffen spullen heb ik voor een habbekrats op Marktplaats gekocht.
De aangetroffen koffer met hennepresten en de zak met gedroogde henneptoppen moeten van mij zijn geweest.
Aan mijn sleutelbos zat wel een sleutel van het appartement van mijn moeder.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (…), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van de verbalisanten:
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981, hebben wij vervolgonderzoek ingesteld.
Openen schuur
Daartoe zijn wij naar de woning aan de [a-straat 1] te Arnhem gelopen. Wij zagen dat bij deze woning een berging hoort. Op woensdag 1 maart 2017 hebben wij, met de door [verdachte] aan ons overhandigde sleutels, de toegangsdeur van de berging geopend. In de berging zagen wij een grote afzuigslang, armaturen voor lampen en transformatoren liggen.
Doorzoeken woning
Het binnentreden in de woning aan de [a-straat 1] te Arnhem vond plaats op 1 maart 2017.
In de woning hing een sterke hennepgeur. Vervolgens zagen wij in één kleine slaapkamer diverse goederen op een bed liggen. Op het bed lagen de volgende goederen:
- Weegschaal;
- Zwarte tent;
- Assimilatielampen, 24 stuks;
- Aluminium koffer met stukjes hennep;
- Zakje met gedroogde henneptoppen.’
6. Het hof heeft een bewijsverweer als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de koffer en het zakje met hennep überhaupt niet bestemd kunnen zijn voor hennepteelt. Ten aanzien van de overige voorwerpen heeft de raadsman betwist dat deze in combinatie met elkaar geschikt zijn voor grootschalige of beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt. Bovendien had de verdachte geen wetenschap of ernstig vermoeden van de eventuele bestemming van de voorwerpen in relatie tot hennepteelt.
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij de voorwerpen via Marktplaats heeft aangeschaft met als doel deze door te verkopen. Tevens heeft hij verklaard dat hij niet weet waarvoor de voorwerpen worden gebruikt, terwijl hij er zeshonderd euro voor zou hebben betaald. Het hof acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Het is een feit van algemene bekendheid dat (de combinatie van) voorwerpen als een weegschaal, een tent, assimilatielampen en armaturen, een afzuigslang en transformatoren kunnen worden gebruikt voor beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. Dat zulke hennepteelt ook daadwerkelijk de bestemming van de voorwerpen was en dat de verdachte daarvan wist of had moeten weten, leidt het hof mede af uit de aangetroffen koffer met hennepresten en de zak met gedroogde henneptoppen.
Met de raadsman is het hof wel van oordeel dat de hennepresten en -toppen op zichzelf noch in combinatie met de overige ten laste gelegde goederen (…) bestemd kunnen zijn voor de teelt van hennep. Van die twee onderdelen van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige voorwerpen acht het hof de verdachte schuldig aan het onder 2 tenlastegelegde. De verdachte heeft die voorwerpen voorhanden gehad, terwijl hij – gelet op de hoeveelheid voorwerpen – wist of moest vermoeden dat die bestemd waren voor de grootschalige of beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt. De omstandigheid dat niet is onderzocht of de aangetroffen lampen in de aangetroffen armatu(u)r(en) pasten, doet hieraan op zichzelf niet af.’
7. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2018 heeft de raadsman van de verdachte aldaar overeenkomstig zijn pleitnota het woord tot verdediging gevoerd. Deze pleitnota houdt onder meer in:
‘ [verdachte] betwist de hem ten laste gelegde feiten. De verdediging stelt zich op het standpunt dat [verdachte] integraal moet worden vrijgesproken.
In de schuur van de woning van de moeder van [verdachte] heeft de politie het volgende gevonden:
Een grote afzuigslang, armaturen voor lampen en transformatoren.
In de woning van de moeder van [verdachte] heeft de politie het volgende gevonden:
Een weegschaal, een zwarte tent, 24 assimilatielampen, een aluminium koffer met – volgens de politie – stukjes hennep en een zakje – volgens de politie – gedroogde henneptoppen.
Justitie vermoed dat deze goederen bestemd waren voor de professionele/bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt en dat [verdachte] dat wist, althans een ernstige reden had om dat te vermoeden.
bevestigt dat de betreffende goederen van hem zijn – had hij ook kunnen ontkennen – en dat hij deze eind 2016 op marktplaats heeft gekocht. [verdachte] betwist echter dat die goederen bedoeld waren voor een hennepkwekerij. De verdediging begrijpt de verklaring van [verdachte] zo dat hij bedoelt een hennepkwekerij zoals in de tenlastelegging bedoelt.
Met betrekking tot aluminium koffer met stukjes hennep en een zakje gedroogde henneptoppen, merkt de verdediging op dat dat geen goederen zijn die überhaupt bestemd kunnen zijn voor de professionele/bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt.
Blijven over – volgens [verdachte] – twee armaturen, een grote afzuigslang, transformatoren, een weegschaal, een zwarte tent en 24 assimilatielampen. Goederen, waarvan de verdediging stelt dat je daar geen professionele/bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepplantage mee kunt opzetten. Niet staat vast of de goederen bij elkaar horen en/of passen – hebt u de foto’s gezien? – en bovendien heb je dan wel wat meer nodig.
De rechtbank zag dat anders en stelt dat met name de combinatie van de aangetroffen goederen daar reden voor geeft. Wat voor combinatie?
De rechtbank gaat er daarbij aan voorbij dat niet is vastgesteld, of anderszins is komen vast te staan dat de assimilatielampen in de twee aangetroffen armaturen passen, of het bovendien niet allemaal verschillende lampen zijn en datzelfde geldt voor de transformatoren. En waar dient de afzuigslang voor? Er zijn geen filters e.d. aangetroffen. Hoe groot was de tent? En was dat een tent die alleen voor hennepteelt kan worden gebruikt?
Gelukkig stelt de rechtbank wel vast dat de door de rechtbank gestelde combinatie van goederen als zodanig niet genoeg is voor het opzetten van een (complete) hennepkwekerij en daar gaat het wel om. Niet of die goederen tezamen met veel meer andere goederen daartoe zouden kunnen dienen, maar of deze goederen daartoe zouden kunnen dienen.
Dat de hoeveelheid goederen de kleinschalige hennepteelt te boven zouden gaan, is nergens op gebaseerd. Met de aangetroffen goederen kan niet eens een kleinschalige hennepplantage worden opgezet.
De rechtbank voert verder aan dat er immers 5 kg henneptoppen zijn aangetroffen. Klopt, in de tas van […] en waar komen die dan vandaan? Uit de woning van de moeder van [verdachte] ? Uit de schuur? Nee, de rechtbank bedenkt zelf het bewijs wat er niet is. En dus omdat er 5 kg henneptoppen zijn aangetroffen, zijn de aangetroffen goederen bestemd voor de grootschalige e.d. hennepteelt!?
Daarbij komt dat het er om gaat dat [verdachte] moest weten of een ernstig vermoeden moest hebben dat die goederen daarvoor bestemd waren en dat wordt door [verdachte] betwist. De hoeveelheid aangetroffen goederen kan geen reden zijn aan zijn uitspraak te twijfelen.’
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat (voor strafbaarheid) ‘(n)iet voldoende is dat ervan kan worden uitgegaan dat de aangetroffen voorwerpen kunnen worden aangewend voor de hennepteelt, aangezien artikel 11a Opiumwet zich niet richt op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt en/of grootschalige teelt’. Daarbij wordt verwezen naar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9374. Enkel op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen zou niet kunnen worden aangenomen dat daar sprake van is, en ‘zeker niet zonder nadere motivering’. 9. Het bewezenverklaarde is gekwalificeerd onder art. 11a Opiumwet. Dat artikel stelt strafbaar hij die ‘stoffen of voorwerpen (...) voorhanden heeft (...), waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten’.Art. 11, derde lid, Opiumwet stelt strafbaar hij die ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod’. Het vijfde lid van dat artikel houdt in dat indien ‘een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan ‘een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.’ Die algemene maatregel van bestuur is het Opiumwetbesluit. Op grond van art. 1, tweede lid, Opiumwetbesluit betreft genoemde grote hoeveelheid, voor zover hier relevant, 500 gram hennep of 200 hennepplanten.
10. In de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat tot de invoering van art. 11a Opiumwet leidde is over de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid uit hoofde van dat artikel onder meer het volgende opgemerkt:
‘Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht.’
11. In HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328,NJ2018/281 m.nt. Rozemond overweegt Uw Raad naar aanleiding van de hiervoor geciteerde passage: ‘Blijkens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis is voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is.’ 12. De strafbaarstelling van art. 11a Opiumwet brengt mee dat strafbare voorbereiding ook kan worden bewezen zonder dat een hennepkwekerij is aangetroffen. Het voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen om te gaan telen en het op enigerlei wijze faciliteren van illegale hennepteelt zonder dat men zelf teelt, valt onder de strafbaarstelling.De reikwijdte van de strafbaarstelling in art. 11a Opiumwet strekt zich evenwel niet uit tot het faciliteren van wat men eenvoudige thuisteelt zou kunnen noemen.Uit de Nota naar aanleiding van het Verslag valt echter af te leiden dat ook kleine telers onder omstandigheden kunnen worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige telers:
‘De leden van de VVD-fractie vroegen of het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011 (LJN:BP1275) dat betrekking had op de teelt van vijf planten aanleiding geeft om het gedoogbeleid inzake vijf planten te wijzigen. Graag reageren wij op deze vraag als volgt. Op 1 juli 2011 is de gewijzigde Aanwijzing Opiumwet (Staatscourant 2011, nr. 11 134 van 27 juni 2011) in werking getreden. Onderdeel van de daarin doorgevoerde wijzigingen vormt een aanscherping van het beleid inzake beroeps- of bedrijfsmatige teelt, die mede door het voornoemde arrest werd ingegeven. De aanwijzing vermeldt in paragraaf 3.2.1, voor zover hier van belang, dat voor de beoordeling van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van teelt wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvindt. Bij het aantreffen van een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in het algemeen aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Echter, het aantal planten is niet de doorslaggevende factor voor het bepalen van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de teelt. Ook teelt van vijf planten of minder kan worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Dit geldt in situaties waarin aan twee of meer indicatoren voor professionele teelt, zoals opgenomen in een bijlage van de Aanwijzing, is voldaan en indien er sprake is van teelt voor geldelijk gewin.’
13. Op de vraag van de Tweede Kamer ‘of kleine telers kunnen worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige telers’ antwoordde de Minister van Veiligheid en Justitie in het vervolg van de parlementaire behandeling:
‘Op grond van de Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie werd er van uitgegaan dat er bij een persoon die niet meer dan vijf planten heeft, geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, laat staan teelt van grote hoeveelheden. Echter, gebleken is dat er wiet geteeld werd met een zeer geringe hoeveelheid planten van gigantische omvang en onder omstandigheden die wel degelijk een bedrijfs-/beroepsmatig karakter hadden en ook leidden tot grotere opbrengsten. Daarop is de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie per 1 januari 2012 (Stc. 2011, 22936) zodanig aangepast, dat dergelijke telers onder de strafbaarstellingen van artikel 11, derde en/of vijfde lid vallen. Ik verwijs voor de details naar punt 3.2.1 van de Aanwijzing.’
14. In de Aanwijzing Opiumwet die met ingang van 1 januari 2012 van kracht was, stond in paragraaf 3.2.1 (‘
Teelt van hennep (of de cannabis plant)’) het volgende:
‘Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
− De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
− Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand.
− De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
− Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
− Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.’
15. De Aanwijzing Opiumwet die sinds 1 maart 2015 van kracht is, houdt voor zover relevant het volgende in:
‘
3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant)
Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
(…)
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
‒ De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
‒ De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
‒ Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
‒ Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.