Conclusie
1.Feiten en procesverloop
- alsnog de door Bursa bij inleidende dagvaarding tegen Güriş ingestelde vordering tot vernietiging van het tussen partijen gewezen arbitrale vonnis van 11 juli 2011 afgewezen;
- Bursa veroordeeld tot betaling van € 1.493,- aan Güriş voor de proceskosten in verzet;
- het vonnis tot zover zo veel als rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het in verzet door Güriş meer of anders gevorderde afgewezen.
2.Inleiding op de bespreking van de cassatieklachten
De tweede termijn bedraagt drie maanden vanaf de dag waarop het vonnis, voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging, aan Bursa is betekend. Op Bursa rust de stelplicht en de bewijslast dat deze termijn is gaan lopen. Zij dient dus omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat het arbitrale vonnis van 11 juli 2011 aan haar is betekend. Bursa heeft niet aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft noch in eerste aanleg noch in hoger beroep enig feit gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het arbitraal vonnis binnen drie maanden vóór haar dagvaarding tot vernietiging aan haar is betekend. Daarnaar gevraagd heeft zij bij pleidooi in hoger beroep gesteld dat de rechtbank te Bursa haar in verband met de onder 2.5 genoemde procedure tot erkenning en tenuitvoerlegging formeel heeft opgeroepen en dat bij die oproep het arbitraal vonnis met het Nederlandse verlof tot tenuitvoerlegging was gevoegd. Güriş heeft dit betwist. Het hof is van oordeel dat een dergelijke oproep door een rechtbank niet als betekening in de zin van art. 1064 lid 3 Rv (oud) kan gelden, aangezien deze oproep niet van de wederpartij afkomstig is en een derde het niet in zijn macht behoort te hebben om de termijn te doen aanvangen. Een met de Nederlandse betekening vergelijkbare wijze van kennis geven van het arbitraal vonnis is ook in Turkije mogelijk, zoals blijkt uit het feit dat Güriş het arbitrale vonnis op 23 oktober 2013 aan Bursa heeft betekend.
Ik beschouw deze op het laatst aangebrachte wijziging niet als een verbetering vergeleken met het voordien geldende stelsel dat zowel in het vóórontwerp als in de Franse wet te vinden is. Volgens dit stelsel kan de vordering dadelijk nadat het vonnis is gewezen worden ingesteld, maar vervalt dit recht eerst ‘twee maanden nadat het vonnis, voorzien van een exequatur aan de wederpartij is betekend’. De vervaltermijn begint dus eerst te lopen wanneer de winnende partij inderdaad tot executie wil overgaan.
Verleent de voorzieningenrechter van de rechtbank het verlof tot tenuitvoerlegging, dan staan de wederpartij van de verzoeker slechts de rechtsmiddelen genoemd in artikel 1064, eerste lid, open. Vernietiging of herroeping van het arbitraal vonnis brengt van rechtswege die van het verlof tot tenuitvoerlegging met zich mede.”
afwijzingvan het verzoek het rechtsmiddel van hoger beroep dan wel beroep in cassatie tegen de beschikking aanwenden, terwijl bij
toewijzingvan het verzoek – dus wanneer het verlof tot tenuitvoerlegging wordt verleend – aan de wederpartij de mogelijkheid tot het aanwenden van deze rechtsmiddelen wordt onthouden. [24] In dat geval staan de wederpartij slechts de buitengewone rechtsmiddelen vernietiging en herroeping ten dienste.
De bevoegdheid tot het instellen van de vordering tot vernietiging vervalt drie maanden na de dag van verzending van het vonnis. Indien de partijen zijn overeengekomen gebruik te maken van het in artikel 1058, eerste lid, onder b, bepaalde, vervalt deze bevoegdheid drie maanden na de dag van nederlegging van het vonnis. Wordt echter het vonnis, voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging, aan de wederpartij betekend, dan kan die partij, ongeacht het verstreken zijn van de termijn van drie maanden genoemd in de vorige zin, alsnog binnen drie maanden na deze betekening de vordering tot vernietiging instellen.”
equality of arms,zoals gewaarborgd door art. 6 EVRM.
Hoewel de wetgever de termijn aldus bepaald coulant voor verliezer heeft geregeld, hoede deze zich toch voor de tweede termijn. Laat hij de eerste termijn verlopen, dan maakt hij zich niet slechts (afgezien van verjaring of rechtsverwerking) tot in lengte van jaren afhankelijk van de winnaar van het arbitraal geding, maar bovendien bestaat de reële kans dat de tweede termijn nimmer zal intreden omdat betekening voor de winnaar irrelevant is: die betekening heeft immers slechts zin voor een condemnatoir vonnis, niet voor een constitutief of declaratoir vonnis. (…) De verliezer van het arbitraal geding doet er dus goed aan, het arbitraal vonnis op zijn aard te analyseren en slechts bij een voor zover relevant condemnatoir vonnis het initiatief van de wederpartij af te wachten als hij althans dat geduld op kan brengen. (…)”
aanvangsmomentenzijn (mijn cursivering): (1) drie maanden na de dag van verzending van het vonnis (art. 1064a lid 2, eerste zin, Rv), of indien partijen depot zijn overeengekomen, drie maanden na de dag van nederlegging van het vonnis (art. 1064a lid 2, tweede zin, Rv) en (2) als het vonnis voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging aan de wederpartij wordt betekend, dan kan die partij ongeacht het verstreken zijn van de voorgaande termijn, alsnog binnen drie maanden na deze betekening de vordering tot vernietiging instellen (art. 1064a lid 2, derde zin, Rv). [33]
Eco Swiss/Benetton [38] ging het, voor zover hier van belang, om het volgende. Benetton en Eco Swiss hebben op 1 juli 1986 een licentie-overeenkomst gesloten voor een periode van acht jaar. In deze overeenkomst was bepaald dat geschillen zullen worden beslecht door arbitrage in overeenstemming met het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) en dat het arbitraal college Nederlands recht zal toepassen. Op 24 juni 1991 heeft Benetton de licentie-overeenkomst aan Eco Swiss opgezegd tegen 24 september 1991. Over deze opzegging is vervolgens een arbitrale procedure gevoerd. In een als Partial Final Award (PFA) aangeduid vonnis van 4 februari 1993 hebben arbiters Benetton bevolen aan Eco Swiss de schade te vergoeden die zij hebben geleden als gevolg van de opzegging van de overeenkomst. Het PFA is op 4 februari 1993 gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Den Haag. Vervolgens hebben arbiters bij een als Final Arbitral Award (FAA) aangeduid vonnis van 23 juni 1995 Benetton bevolen aan Eco Swiss (onder meer) een bedrag van US $ 23.750.000 te betalen wegens als gevolg van Benettons contractbreuk door Eco Swiss geleden schade. Het FAA is op 26 juni 1995 gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Den Haag.
NJ-noot onder de beschikking merkt Snijders op dat een (gedeeltelijk) eindvonnis, gelet op de dubbele vernietigingstermijn in art. 1064 lid 3 Rv, bij wijze van spreken twee keer onherroepelijk wordt. Daarbij dient volgens hem wel te worden bedacht dat het rechtsmiddel van vernietiging een buitengewoon rechtsmiddel is dat naar zijn aard het in beginsel onherroepelijke karakter van een bestreden uitspraak kan doorbreken. [39]
Eco Swiss/Benetton-uitspraak was, zoals gezegd, een tussenbeschikking. Bij deze beschikking heeft de Hoge Raad (onder 8) een aantal prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG). Eén van die vragen had betrekking op de regel van Nederlands procesrecht dat, wanneer arbiters in een tussenvonnis dat in zoverre het karakter van eindvonnis draagt, een eind hebben gemaakt aan een deel van het geschil tussen partijen, dit vonnis in zoverre gezag van gewijsde krijgt, en dat, wanneer van dit tussenvonnis niet tijdig de vernietiging is gevorderd, de mogelijkheid om van een op het tussenvonnis voortbouwend, later arbitraal vonnis de vernietiging te vorderen, wordt beperkt door dat gezag van gewijsde. De betreffende prejudiciële vraag luidde of op grond van het gemeenschapsrecht deze regel buiten toepassing moet worden gelaten indien dit nodig is om in de vernietigingsprocedure, gericht tegen het latere arbitrale vonnis, te kunnen onderzoeken of een overeenkomst, waarvan in het arbitrale tussenvonnis met gezag van gewijsde is beslist dat zij rechtsgeldig is, wellicht toch nietig is wegens strijd met art. 85 EG-Verdrag (vraag 4). Althans of in een dergelijk geval buiten toepassing moet blijven de regel dat van het arbitrale tussenvonnis, voor zover dit het karakter van eindvonnis draagt, niet tegelijk met het latere arbitrale vonnis de vernietiging kan worden gevorderd (vraag 5). Het HvJ EG beantwoordde deze vragen ontkennend. Volgens het HvJ EG dwingt het gemeenschapsrecht de nationale rechter niet deze procesrechtelijke regels buiten toepassing te laten. [40] De Hoge Raad heeft op 25 februari 2000, met in achtneming van de uitspraak van het HvJ EG, einduitspraak gedaan. [41]
3.Bespreking van de cassatieklachten
voorafgaandaan de betekening van het arbitraal vonnis, voorzien van het verlof tot tenuitvoerlegging, kan worden ingesteld indien voldoende duidelijk is dat het arbitrale vonnis daadwerkelijk ten uitvoer zal worden gelegd.
tekstvan art. 1064 lid 3 Rv is duidelijk en luidt dat de vordering tot vernietiging, ongeacht het verstreken zijn van de eerste termijn, alsnog binnen drie maanden na de betekening van het arbitraal vonnis, voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging, kan worden ingesteld. Op grond van de wettekst begint de tweede vervaltermijn dus pas
na de betekeningte lopen.
de betekeningvan het arbitrale vonnis met het exequatur. Waarschijnlijk is, zoals Stein ook signaleert (zie onder 2.25), dat aansluiting is gezocht bij het bepaalde in art. 430 lid 3 Rv, dat bepaalt dat grossen van in Nederland gewezen vonnissen, (…) alsmede van andere bij de wet als executoriale titel aangewezen stukken niet in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd dan na betekening aan de partij tegen wie de executie zich zal richten. Tenuitvoerlegging in Nederland is dus pas mogelijk na betekening van de executoriale titel aan degene die daaraan moet voldoen, en tegen wie de executie zich richt. De gedachte is dan kennelijk geweest dat (pas) de betekening van het arbitrale vonnis, voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging, aan de wederpartij erop duidt dat een partij het arbitrale vonnis daadwerkelijk (in Nederland) wil gaan executeren. Dit rechtvaardigt dan de aanvang van de tweede termijn in art. 1064 lid 3 Rv voor het instellen van de vordering tot vernietiging.
buitenlands(in dit geval Turks) verlof tot tenuitvoerlegging van een Nederlands arbitraal vonnis [42] voor de toepassing van art. 1064 lid 3 Rv of art. 1064a lid 2 Rv in aanmerking komt. [43] Hierbij wordt geen uitzondering aangenomen op het vereiste dat dit buitenlandse verlof dan tezamen met het Nederlandse arbitraal vonnis aan de wederpartij dient te worden betekend (op een wijze vergelijkbaar aan de Nederlandse wijze van betekening) om de tweede termijn in art. 1064 lid 3 Rv of 1064a lid 2 Rv te doen aanvangen. In dit verband is voor de onderhavige zaak van belang dat het hof in rov. 5.2, in cassatie onbestreden, heeft overwogen dat ook in Turkije een met de Nederlandse betekening vergelijkbare wijze van kennis geven van het arbitraal vonnis mogelijk is. In de onderhavige zaak doet zich derhalve niet voor dat betekening van het arbitrale vonnis met het Turkse exequatur niet mogelijk is. [44] Daarmee kan onbesproken blijven hoe tegen de onderhavige kwestie moet worden aangekeken – meer specifiek: of het handhaven van de eis van de betekening onredelijk zou zijn [45] – indien betekening van het vonnis met exequatur níet mogelijk is.
Eco Swiss/Benettondat vernietiging slechts gevorderd kan worden “
(…), hetzij binnen drie maanden na betekening”.
voldoende duidelijkis dat een arbitraal vonnis daadwerkelijk ten uitvoer zal worden gelegd. Is dat op het moment dat de ‘winnende’ partij de Nederlandse of een buitenlandse rechter om verlof tot tenuitvoerlegging verzoekt? Of pas wanneer dit verlof door een rechter is verleend? En wat gebeurt er als de partij die het verlof heeft verkregen vervolgens blijft stilzitten en niet daadwerkelijk overgaat tot executie? Een effectief functionerende arbitrale rechtspleging is juist gebaat bij rechtszekerheid. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt ook dat steeds getracht is onzekerheid over aanvang – en dus einde – van de termijn te minimaliseren. Discussies over het aanvangsmoment van de tweede termijn voor het instellen van een vordering tot vernietiging moeten dan ook zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De winnende partij moet – na het verstrijken van de eerste termijn – erop kunnen vertrouwen dat de arbitrale uitspraak onaantastbaar is, zolang hij zelf niet in actie komt door de uitspraak, voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging, aan de wederpartij te betekenen. De bepleite subjectieve maatstaf past ook niet goed bij de aard van een vervaltermijn en de door de overheidsrechter – ambtshalve – toe te passen ontvankelijkheidstoets.
Hoewel er na verloop van de eerste termijn alsnog binnen een tweede termijn een vordering tot vernietiging kan worden ingesteld,heeft Bursa niet gesteld dat deze tweede termijn een aanvang heeft genomen en dat zij de dagvaarding in de onderhavige zaak binnen deze termijn heeft betekend. In haar dagvaarding maakt Bursa zelfs in het geheel geen melding van de omstandigheid dat Güriş c.s. de executie zou hebben aangevangen door het Arbitrale Vonnis voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging aan Bursa te betekenen. Evenmin heeft Bursa daarvan bewijsmiddelen overgelegd. Dat betekent dat moet worden geconcludeerd dat Bursa de vordering tot vernietiging ook buiten de termijn van art. 1064, lid 3 Rv heeft ingesteld, zodat zij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans haar vordering tot vernietiging moet worden afgewezen.”
al is verstreken.Onvoldoende gesteld of gebleken zou volgens de rechtbank namelijk zijn dat en wanneer Güriş een door een Nederlandse en/of Turkse rechter verleend verlof tot tenuitvoerlegging met het arbitrale vonnis geldig aan Bursa heeft doen betekenen. In hoger beroep heeft Güriş haar ontvankelijkheidsverweer herhaald. [48] Het hof heeft dit verweer gehonoreerd en geoordeeld dat inderdaad niet is gebleken dat de tweede vervaltermijn binnen drie maanden vóór het instellen van de vordering tot vernietiging is gaan lopen.
- Een oproep door de Turkse rechtbank niet als betekening in de zin van art. 1064 lid 3 Rv kan gelden, aangezien deze oproep niet van de wederpartij afkomstig is en een derde het niet in zijn macht behoort te hebben om de termijn te doen aanvangen; en
- Indien een oproep door een gerechtelijke instantie wel met een betekening kan worden vergeleken, heeft Bursa onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij de oproep, gesteld dat deze heeft plaatsgevonden, het arbitraal vonnis en een verlof tot tenuitvoerlegging was gevoerd. Bursa heeft daarvoor geen bewijsmiddelen aangedragen en ook geen bewijs aangeboden.
ten overvloedegegeven. Ervan uitgaande dat het hof terecht heeft geoordeeld dat Bursa niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vernietiging (zie onderdeel 1), faalt onderdeel 2 dus bij gebrek aan belang. De bespreking van het onderdeel is dus ook ten overvloede.
Nordström/Nigoco-arrest heeft overwogen dat, mede gelet op het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging, bij de beantwoording van de vraag of het arbitraal vonnis vernietigbaar is wegens strijd met de openbare orde een strengere maatstaf moet worden aangelegd dan wanneer het gaat om wraking of verschoning. Voor vernietiging van het vonnis wegens strijd met de openbare orde in verband met een beroep op het niet onpartijdig of onafhankelijk zijn van een arbiter is volgens de Hoge Raad alleen plaats wanneer feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan moet worden aangenomen dat (1) hetzij een arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk was, (2) hetzij omtrent diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld, te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt. [57]
Nordström/Nigoco-arrest kreeg nog een vervolg naar aanleiding van een klacht van Nordström c.s. tegen Nederland bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM). De klacht hield in dat hun recht op een eerlijke behandeling zoals gegarandeerd door art. 6 lid 1 EVRM was geschonden, omdat de nationale rechters een arbitraal vonnis hadden bevestigd dat gewezen was door drie arbiters, waarvan er volgens Nordström c.s. één niet onafhankelijk en onpartijdig was. De ECRM verklaarde de klacht kennelijk ongegrond en niet-ontvankelijk. Daartoe overwoog de ECRM onder meer dat een arbitraal vonnis niet noodzakelijkerwijs vernietigd moet worden omdat partijen niet alle garanties van art. 6 EVRM hebben genoten en dat elke verdragsstaat in beginsel zelf mag bepalen op welke gronden een arbitrale uitspraak moet worden vernietigd. De hiervoor vermelde strenge maatstaf uit
Nordström/Nigoco-arrest van de Hoge Raad acht de ECRM redelijk, omdat de vernietiging van een arbitraal vonnis vaak zal betekenen dat een lange en kostbare arbitrale procedure nutteloos blijkt te zijn geweest en veel werk en kosten zullen moeten worden geïnvesteerd in nieuwe procedures. Volledigheidshalve geef ik de relevante overwegingen van het ECRM hieronder geciteerd weer (mijn onderstreping): [58]
The Commission observes that the grounds on which arbitral awards may be challenged before national courts differ among the Contracting States and considers that it cannot be required under the Convention that national courts must ensure that arbitral proceedings have been in conformity with Article 6 of the Convention. In some respects — in particular as regards publicity — it is clear that arbitral proceedings are often not even intended to be in conformity with Article 6, and the arbitration agreement entails a renunciation of the full application of that Article.The Commission therefore considers that an arbitral award does not necessarily have to be quashed because the parties have not enjoyed all the guarantees of Article 6, but each Contracting State may in principle decide itself on which grounds an arbitral award should be quashed.
disclosureverplichting’ genoemd. Ook de ICC Rules of Arbitration bevatten een verplichting tot disclosure. [60]
International Bar Association Guidelines on Conflicts of Interest in International Arbitration(hierna: IBA-Guidelines) gaan nader in op de redenen voor ‘disclosure’. [61] Volgens de IBA-Guidelines is het doel van disclosure om partijen te informeren over feiten en omstandigheden die zij mogelijk verder zouden willen onderzoeken om te bepalen of er objectief gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de arbiter. Indien een partij na disclosure tot de conclusie komt dat geen gerechtvaardigde twijfel bestaat, dan kan de arbiter de zaak in beginsel gewoon (verder) behandelen. Als een partij echter besluit een wrakingsverzoek in te dienen, kan de arbiter de zaak alleen (blijven) behandelen als dat verzoek wordt afgewezen. [62] Om de internationale arbitragepraktijk meer houvast te bieden bij de beantwoording van de vraag welke omstandigheden wel of niet moeten worden
disclosedbevatten de IBA-Guidelines zogenoemde “
Application Lists”. Deze niet-bindende lijsten bevatten een niet-limitatieve opsomming van omstandigheden (1) waarvoor een disclosureverplichting geldt (
Red List, die bestaat uit een “
Non-Waivable Red List” en een “
Waivable Red List”); (2) die dienen te worden disclosed (
Orange List) en (3) waarvoor geen disclosureverplichting geldt (
Green List).
Nordström/Nigoco-arrest.
- Tussen partijen vaststaat dat sinds het hiervoor
- Ook de hiervoor
- Het feit waarvoor Dayinlarli is gewraakt is, gelegd langs de zwaardere maatstaf voor vernietiging (dan voor wraking), gelet op het lange tijdsverloop en het bepaalde in de IBA-Guidelines niet zodanig dat moet worden getwijfeld aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van Dayinlarli. De wraking door het Hof van Cassatie vormt geen reden om daarover anders te oordelen. (rov. 8.6), waarmee wordt gerespondeerd op de hiervoor
- De hiervoor
- De door Bursa genoemde feiten en omstandigheden kunnen, noch op zichzelf noch tezamen genomen, de conclusie dragen dat Dayinlarli bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk was, noch dat omtrent diens toenmalig onpartijdig of onafhankelijk zijn in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van Bursa, te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt. (rov. 8.8).
op zichzelfniet betekent dat hij als arbiter niet onpartijdig en onafhankelijk is. Daarvoor is volgens het hof niet het niet voldoen aan de disclosureplicht
doorslaggevend, maar de niet bekend gemaakte feiten en omstandigheden. Deze vooropstelling lijkt het hof te hebben ontleend aan de IBA-Guidelines waarin is vermeld: [65]
enkeleomstandigheid dat in een procedure tot vernietiging een zwaardere maatstaf dient te worden aangelegd dan bij wraking van een arbiter. De klacht faalt derhalve.
Wegens de drukte van mijn werkzaamheden in mijn beroepsactiviteiten, laat ik u echter weten dat ik ontslag uit deze functies neem en bij deze betuig ik hoogachtend mijn erkentelijkheid voor het vertrouwen dat u in mijn persoon heeft gesteld.” Bursa stelt voorts dat Dayinlarli de werkelijke reden had moeten vermelden, namelijk dat het feit dat hij in een andere procedure tussen deels dezelfde partijen met succes wat gewraakt.
dat hij in de eerste van die beide procedures gewraakt is, dat in die wraking naar voren gekomen is dat hij ook een Legal Opinion heeft gegeven en dat die wraking uiteindelijk door het Hof van Cassatie in Turkije gegrond is bevonden, noch dat hij in de tweede procedure waarin hij – naar wij mogen aannemen – door het Turkse Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat ook wel zal zijn gewraakt en zich na het arrest in die eerste zaak “vrijwillig” heeft teruggetrokken.”
in onderlinge samenhang beziende conclusie kunnen dragen dat Dayinlarli bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk was, althans dat omtrent diens toenmalig onpartijdig of onafhankelijk zijn in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld, te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt.
veelalop hetzelfde feit neerkomen. Ook daaruit blijkt dat dit dus niet voor álle gestelde omstandigheden geldt.