ECLI:NL:PHR:2018:1384
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieverzoekschrift zonder ondertekening door advocaat
In deze zaak heeft verzoeker een cassatieverzoek ingediend bij de Hoge Raad, maar dit verzoekschrift was niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad moest beoordelen of deze niet-ondertekening leidde tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Verzoeker had eerder een lening afgesloten bij de Coöperatieve Rabobank U.A. en had geprobeerd een negatieve BKR-registratie te laten verwijderen. Na afwijzing van zijn verzoek door de rechtbank en het gerechtshof, diende hij een cassatieverzoek in, maar zonder de vereiste ondertekening.
De Hoge Raad concludeerde dat de hoofdregel van artikel 426a lid 1 Rv, die vereist dat een cassatieverzoekschrift door een advocaat bij de Hoge Raad wordt ondertekend, niet zonder meer kan worden genegeerd. Er zijn uitzonderingen mogelijk, maar deze zijn niet van toepassing op de situatie van verzoeker. De Hoge Raad benadrukte dat de ondertekening door een advocaat niet alleen een particulier belang dient, maar ook een publiek belang, omdat het de kwaliteit van de cassatieprocedures waarborgt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet in zijn cassatieverzoek kan worden ontvangen, en dat de door hem ingediende middelen niet verder besproken zullen worden.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dan ook dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn cassatieberoep, omdat hij niet voldeed aan de vereisten voor het indienen van een cassatieverzoekschrift.