Conclusie
middelklaagt over de motivering van het oordeel van de rechtbank dat de Albanese autoriteiten de verzekering hebben gegeven dat de opgeëiste persoon een nieuw proces krijgt na uitlevering en/of over de motivering van de beslissing van de rechtbank dat op grond van het vertrouwensbeginsel ervan kan worden uitgegaan dat de Republiek Albanië (verder: Albanië) de bepalingen van de toepasselijke uitleveringsverdragen [1] zal naleven en derhalve de “verzekering” dat de opgeëiste persoon een nieuw proces krijgt na uitlevering gestand zal doen, zulks in het licht van het risico van een flagrante inbreuk op een ingevolge art. 6 EVRM toekomend recht van de opgeëiste persoon, terwijl er geen rechtsmiddel als bedoeld in art. 13 EVRM ten dienste staat ter zake van die inbreuk.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3 Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag (hierna: TAP EUV) betreffende uitlevering
the General Prosecution Office of the Republic of Albania,
Directory of Foreign Jurisdictional Relationsvan 14 november 2016 houdt onder meer het volgende in:
The judgment in the Court of First Instance Durres, Durres Appeals Court and then in the Supreme Court has been held in the absence of the defendant [de opgeëiste persoon] .
The defendant was absent during the investigation as well as in all the hearings held in Court. Court pursuant to Albanian legislation has regularly made announcements in his residence address to participate in the hearings. Initially the defendant is initially protected in investigation and trial by the lawyer [de advocaat 1] , Member of the Tirana Chamber of Advocates, a lawyer with close family ties with the citizen [de opgeëiste persoon] , appointed with Proxy no. 835 Rep, Col. 383, dated 05.11.2009 (issued by the national [betrokkene 1], mother of the citizen [de opgeëiste persoon] ). Then due to truancy of the lawyer [de advocaat 1] during the trial of the case, the Court of First Instance Dürres decided his replacement by appointing as defender the lawyer [de advocaat 2] .
The judgment no. 432, dated 13.06.2011 of the Court of First Instance Durres has become final, dated29.05.2013, the date on which the Criminal Chamber of the Supreme Court decided to uphold the decision.
Inleiding
Law on Jurisdictional Relations with Foreign Authorities in Criminal Matterskan een ‘final criminal judgment rendered against the extraditee by local judicial authorities in his absentia, (...) be reviewed upon the request of the extraditee if the Minister of Justice has provided such a guarantee to the requested state’. De beoordeling van een dergelijk verzoek ‘shall be compliant with provisions of the Criminal Procedure Code’. Artikel 450 van de Criminal Procedure Code somt de gronden voor herziening van onherroepelijke veroordelingen op. Volgens artikel 453, derde lid, van de Criminal Procedure Code wordt de veroordeling bij inwilliging van het verzoek om herziening vernietigd en wordt de zaak ‘for reexamination’ teruggewezen naar ‘the court of first instance that has rendered the sentence’.
Conclusie
abedoeld.
b, de veroordeling tot vrijheidsstraf bij verstek heeft plaatsgevonden, kan de uitlevering slechts worden toegestaan, indien de opgeëiste persoon in voldoende mate in de gelegenheid is geweest of alsnog zal worden gesteld om zijn verdediging te voeren.”
NJ2012/368 (rov. 3.5.4) mee dat “de uitleveringsrechter in beginsel ervan dient uit te gaan dat de verzoekende staat de bepalingen van de toepasselijke uitleveringsverdragen zal naleven”. Dat lijdt, zo vervolgt de Hoge Raad, slechts uitzondering indien (voor zover hier van belang):
Judicial District Court of Durrësvoor feiten die naar Nederlands recht – kort gezegd – “doodslag” en “het voorhanden hebben van munitie van categorie II of III van de Wet wapens en munitie” opleveren, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden. Dit vonnis is, na aanvankelijk te zijn vernietigd door de
Appeals Court of Durrës, bekrachtigd door de
Criminal Section of the Supreme Courtvan Albanië. De rechtbank Amsterdam heeft vastgesteld dat in de Albanese verstekprocedure de rechten van de verdediging niet in acht zijn genomen die tenminste aan een ieder, tegen wie een strafvervolging wordt ingesteld, behoren toe te komen. Deze omstandigheid levert blijkens art. 5, derde lid, UW, dat in dwingender bewoordingen voortbouwt op het bepaalde in art. 3, eerste lid, TAP EUV, in beginsel een weigeringsgrond op. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank echter overeenkomstig de wettelijke uitzondering de uitlevering niettemin toelaatbaar verklaard, nu Albanië in overeenstemming met het bepaalde in art. 3, eerste lid, TAP EUV een verzekering heeft geboden “die voldoende wordt geacht om de opgeëiste persoon het recht te waarborgen op een nieuw proces waarin de rechten van de verdediging worden gegarandeerd”.
Law on jurisdictional relations with foreign authorities in criminal matters, welke bepaling de opgeëiste persoon de mogelijkheid biedt tot het doen van een daartoe strekkend verzoek na een afgegeven garantie aan de aangezochte Staat. De ‘retrial’ vindt plaats volgens de bepalingen uit het Albanese Wetboek van Strafvordering, waarin de gronden voor herziening van onherroepelijke veroordelingen zijn opgesomd (art. 450) en ook de bepaling is opgenomen dat bij inwilliging van het verzoek de verstekuitspraak wordt vernietigd en voorts wordt voorzien in een reexamination-procedure (art. 453, derde lid). Ter onderbouwing van haar oordeel dat hier is voorzien in de mogelijkheid van een nieuw proces, haalt de rechtbank de in de brief van de minister van Justitie genoemde uitspraak van de Supreme Court van Albanië aan, waarin – naar de rechtbank begrijpt – het samenstel van de bepalingen als voornoemd aldus wordt uitgelegd dat, nadat de uitlevering feitelijk heeft plaatsgevonden, de ‘verzekering’ het recht van de opgeëiste persoon op een nieuw proces overeenkomstig voormeld art. 450 waarborgt. [4]
Law on jurisdictional relations with foreign authorities in criminal matters. Uit de omstandigheid dat de minister in deze brief wijst op “another instrument”, te weten de regeling uit art. 147 van het Albanese Wetboek van Strafvordering, kan niet worden afgeleid dat voormeld art. 51 geen toepassing vindt. De uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de Albanese bepalingen is dan ook niet onbegrijpelijk.