Conclusie
middelklaagt dat het hof met het oordeel dat de verdachte door de manier waarop een zogenaamde lokfiets was geplaatst is uitgelokt tot het begaan van een misdrijf en dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, het toepasselijke toetsingskader heeft miskend en daarmee blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat ’s hofs oordeel ontoereikend gemotiveerd is.
“k. overige beslissingen, eventueel met de gronden daarvoor:
NJ2018/232, m.nt. Rozemond, waarin de Hoge Raad heeft overwogen:
NJ2009/224. [1] In dat arrest ging het om het volgende. De verdachte was door het hof veroordeeld voor diefstal van een fiets. In hoger beroep werd door de verdediging het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de opsporingsambtenaren zich op onrechtmatige wijze hadden bediend van een niet geëigend opsporingsmiddel. Dit verweer werd door het hof verworpen. Uit de stukken van het geding bleek dat de opsporingsambtenaren nabij het NS station Deventer aan het posten waren op fietsendieven in het kader van een fietsenproject en daartoe een lokfiets hadden geplaatst op een plek waar veelvuldig fietsendiefstallen plaatsvonden. Het hof oordeelde dat de verdachte door de opsporingsambtenaren niet was gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds was gericht. Dat oordeel gaf, aldus Hoge Raad, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en was evenmin onbegrijpelijk. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat de politie niet meer had gedaan dan het plaatsen van de desbetreffende fiets op een plek waar veel andere fietsen pleegden te worden gestald en waar veelvuldig fietsen werden gestolen. De enkele omstandigheid dat die fiets niet was afgesloten, dwong volgens de Hoge Raad niet tot een ander oordeel.
, NJ2018/232, m.nt. Rozemond) – reeds heldere beschouwingen gewijd, die mede van rechtsvergelijkende aard zijn. [4]