ECLI:NL:PHR:2017:1383

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
15/05619
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op auto in het kader van strafzaak tegen zoon van klager

In deze zaak gaat het om een klaagschrift dat door de klager is ingediend naar aanleiding van de inbeslagname van een personenauto, merk BMW, met kenteken [AA-00-AA], die onder zijn zoon, [betrokkene 1], in beslag is genomen. De inbeslagname vond plaats op 4 juli 2015 in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon, die verdacht wordt van witwassen. De rechtbank Overijssel heeft op 30 september 2015 het klaagschrift van de klager gegrond verklaard en gelast dat de auto aan de klager werd teruggegeven. De officier van justitie, mr. R.J. Wiegant, heeft echter cassatieberoep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij hij werd bijgestaan door de plaatsvervangend officier van justitie, mr. H.H.J. Knol, die een middel van cassatie heeft voorgesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 oktober 2017 geoordeeld dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vorderde. De rechtbank had enkel gesteld dat er geen inzicht kon worden verkregen in de datum van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte, wat volgens de Hoge Raad niet voldoende was om tot de conclusie te komen dat het beslag opgeheven kon worden. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen voor een nieuwe beoordeling, waarbij de rechtbank opnieuw moet kijken naar de belangen van de strafvordering en de vraag of de klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd was en dat er geen gronden waren om de beschikking ambtshalve te vernietigen. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over beslag en teruggave van inbeslaggenomen goederen.

Conclusie

Nr. 15/05619 B
Zitting: 31 oktober 2017
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[klager]
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij beschikking van 30 september 2015 een namens de klager ex art. 552a Sv ingediend klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave aan de klager gelast van een onder zijn zoon, [betrokkene 1], inbeslaggenomen personenauto, merk BMW, met kenteken [AA-00-AA].
Tegen deze beschikking is door de officier van justitie, mr. R.J. Wiegant, cassatieberoep ingesteld.
De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland, mr. H.H.J. Knol, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middel
4.1. Het middel keert zich tegen de motivering van de gegrondverklaring van het beklag.
4.2. De gang van zaken is als volgt. Blijkens de inhoud van de stukken is op 4 juli 2015 een personenauto van het merk BMW met kenteken [AA-00-AA], inbeslaggenomen onder de zoon van de klager, [betrokkene 1]. In een verborgen ruimte van de auto is een groot bedrag aan contant geld (€ 176.000,-) aangetroffen. Tegen [betrokkene 1] loopt een strafrechtelijk onderzoek op verdenking van witwassen. De klager, die stelt dat hij rechthebbende is van de inbeslaggenomen (geprepareerde) auto, heeft een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, waarin wordt verzocht om de teruggave van de auto.
4.3. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

Standpunten van klager en zijn raadsvrouw
Klager maakt bezwaar tegen de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. De raadsvrouw heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie luidt samengevat dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de BMW zal besluiten. Ook het strafvorderlijk belang verzet zich tegen teruggave van de BMW.
(…)

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De rechtbank dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Feiten en omstandigheden
Op 4 juli 2015 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde BMW.
Overwegingen
De rechtbank acht het aannemelijk dat klager rechthebbende is van voornoemde auto nu de auto op naam van klager staat en klager de verzekering en de belasting van voornoemde auto betaalt. Nu verder geen inzicht kan worden verkregen omtrent de datum van de inhoudelijk behandeling van de strafzaak tegen verdachte, zodat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen de teruggave van de personenauto, dient als volgt te worden beslist.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat het inbeslaggenomen voorwerp aan klager teruggegeven moet worden.

6.De beslissing

De rechter:
- verklaart het klaagschrift gegrond;
- gelast dat het in beslag genomen voorwerp, zijnde een personenauto, merk BMW, 3-serie met kenteken [AA-00-AA] wordt teruggegeven aan klager.”
4.4.
De rechtbank heeft, zoals hiervoor is weergegeven in de geciteerde overwegingen, vastgesteld dat de inbeslagneming is gebaseerd op art. 94 Sv. In casu doet zich het geval voor dat een ander dan de beslagene (een derde), stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp hem in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem. In een zodanig geval dient de rechtbank te beoordelen of a) het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen, of b) het inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggegeven aan de klager omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het desbetreffende voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen. [1]
4.5.
Uit de hiervoor onder 4.3 weergegeven overwegingen van de rechtbank blijkt dat zij deze maatstaf heeft aangelegd. Het middel klaagt dan ook terecht niet over de door de rechtbank gehanteerde maatstaf bij de beoordeling van dit beklag, maar stelt de begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank aan de orde.
4.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich in het onderhavige geval niet langer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan de klager. Daaraan heeft zij enkel de omstandigheid ten grondslag gelegd dat ‘nu verder geen inzicht kan worden verkregen omtrent de datum van de inhoudelijk behandeling van de strafzaak tegen verdachte’. Klaarblijkelijk heeft de rechtbank de onduidelijkheden in de voortgang van de strafzaak van de zoon van de klager (in het kader waarvan de auto in beslag is genomen) en het (verstreken) tijdsverloop van doorslaggevend belang geacht. Door aldus te oordelen is de rechtbank, mede in aanmerking genomen hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd, zonder nadere motivering, niet zonder meer begrijpelijk tot de conclusie gekomen dat er -kort gezegd- geen belang van strafvordering meer was bij handhaving van het beslag. Door de officier van justitie is in raadkamer aangevoerd dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de auto zal besluiten en dat dan ook het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van de auto. Dit standpunt is nader toegelicht in het - zich bij het dossier bevindende - stuk ‘Reactie op klaagschrift ex art. 552a Sv’ (onder G. en H.) van de officier van justitie. Naast het feit dat en waarom de (geprepareerde) auto vatbaar is voor verbeurdverklaring, maar ook voor onttrekking aan het verkeer, valt nog af te leiden dat de verdenking ter zake van witwassen nog altijd bestaat tegen de zoon van de klager, dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem loopt, en dat zowel de desbetreffende auto als het in de auto aangetroffen geldbedrag van € 176.000,- in beslag is genomen. [2]
4.7.
Daarnaast heeft de rechtbank blijkens haar overwegingen onderzocht of de klager ‘redelijkerwijs als rechthebbende’ op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. Die vraag heeft zij bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het feit dat de auto op naam van de klager staat en dat de klager de verzekeringspremies en belastingen van de auto betaalt. Ook dit oordeel is tegen de achtergrond van hetgeen door de officier van justitie in reactie op het klaagschrift naar voren is gebracht, zonder nadere motivering, die ontbreekt, evenwel niet begrijpelijk. Immers, in bedoelde reactie [3] wordt een met argumenten onderbouwd standpunt aangedragen dat het zeer aannemelijk is dat de zoon van de klager de feitelijke eigenaar en gebruiker is van de personenauto. [4]
4.8.
De beschikking is ontoereikend gemotiveerd.
4.9.
Het middel klaagt daarover terecht.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, m.nt. Mevis, rov. 2.9 en 2.11.
2.Vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379, alsook in dit verband mijn conclusies ECLI:NL:PHR:2013:1683 (vóór HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38) en ECLI:NL:PHR:2014:2088 (vóór HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3311). Een zaak waar de rechtbank bij de beoordeling van het belang van strafvordering met het oog op de waarheidsvinding een te hoge eis had gesteld: HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:232.
3.‘Reactie op klaagschrift ex art. 552a Sv’ (onder C. en F.) van de officier van justitie in het dossier.
4.Vgl. o.m. mijn conclusie ECLI:NL:PHR:2014:1115, rov. 4.6 vóór HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:2155 (HR: art. 81.1 RO)