Uitspraak
,nummer RK 13/26
,op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
18 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door een klager, wiens computer op 15 november 2012 in beslag was genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De klager betoogde dat het belang van de waarheidsvinding niet meer aan de orde was, gezien de lange tijd die verstreken was sinds de inbeslagname en het feit dat er nog geen uitsluitsel was over het onderzoek naar de computer. De Rechtbank had het klaagschrift gegrond verklaard, maar de Officier van Justitie ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vorderde. De Hoge Raad benadrukt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift ook moet onderzoeken of de voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden die de Rechtbank had genoemd, zoals de ouderdom van de zaak en het gebrek aan uitsluitsel over het onderzoek, zijn niet voldoende om te concluderen dat het beslag opgeheven moet worden.
Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij beslissingen over het voortduren van beslag in strafzaken.