ECLI:NL:HR:2014:379

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
13/02930
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voortduren van beslag in strafzaak en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door een klager, wiens computer op 15 november 2012 in beslag was genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De klager betoogde dat het belang van de waarheidsvinding niet meer aan de orde was, gezien de lange tijd die verstreken was sinds de inbeslagname en het feit dat er nog geen uitsluitsel was over het onderzoek naar de computer. De Rechtbank had het klaagschrift gegrond verklaard, maar de Officier van Justitie ging in cassatie tegen deze beslissing.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vorderde. De Hoge Raad benadrukt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift ook moet onderzoeken of de voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden die de Rechtbank had genoemd, zoals de ouderdom van de zaak en het gebrek aan uitsluitsel over het onderzoek, zijn niet voldoende om te concluderen dat het beslag opgeheven moet worden.

Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij beslissingen over het voortduren van beslag in strafzaken.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/02930
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 8 februari 2013
,nummer RK 13/26
,op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel is gericht tegen de gegrondverklaring van het klaagschrift. Het klaagt in het bijzonder dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, althans haar oordeel dat het belang van de waarheidsvinding niet meer aan de orde is, ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt het volgende in:
"De officier van justitie deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het onderzoek naar de in beslag genomen computer neemt nog enige tijd in beslag. Dit ligt aan de capaciteit van de digitale recherche. Wanneer het onderzoek afgerond is kan ik nu nog niet zeggen. De computer kan dus nog niet terug naar klager.
De raadsman voert wederom het woord, zakelijk weergegeven:
Opvallend is dat tegen cliënt aangifte is gedaan in december 2010 met betrekking tot een voorval tussen 1 maart en 8 augustus van dat jaar. Inmiddels is er veel tijd overheen gegaan zonder resultaat. De verdenking tegen mijn cliënt is minimaal. Het gaat om één enkele afbeelding van een meisje. In elk geval is het zeer onwaarschijnlijk dat er kinderporno op de computer zal worden aangetroffen. Verder stel ik vast dat de politie een zogeheten 'image' zou kunnen maken van de harde schijf, voor het doen van onderzoek, zodat de computer vervolgens in zijn geheel terug kan naar cliënt. Daarbij merk ik op dat het onderzoek inmiddels al zo lang duurt dat niet valt in te zien dat de beslissing over teruggave in het voordeel van het openbaar ministerie moet zijn.
De officier van justitie deelt mede, zakelijk weergegeven:
In tegenstelling tot de raadsman ben ik van mening dat er geen sprake is van een broze verdenking. Het ging om een meisje van 11 jaar. Klager was veel ouder dan zij. Er is wel degelijk sprake van een concrete verdenking van een seksueel misdrijf. Ik concludeer dan ook tot ongegrondverklaring van het klaagschrift."
2.3.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 8 februari 2013 het klaagschrift, strekkende tot teruggave aan de klager van de op 15 november 2012 onder hem op de voet van art. 94 Sv in beslaggenomen computer, gegrond verklaard en de teruggave van de computer aan de klager gelast. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De raadsman heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de zaak ten behoeve waarvan in het kader van de waarheidsvinding de betreffende computer in beslag is genomen reeds een ouder feit betreft en dat met het laten voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer is gediend nu van de harde schijf een zogeheten 'image' kan worden gemaakt.
De rechter is van oordeel dat het openbaar ministerie voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om de computer te onderzoeken en acht aldus beslag op de computer in het belang van de waarheidsvinding op dit moment niet meer aan de orde. Daarbij heeft zij gelet op het feit dat het hier om een oudere zaak gaat en op het feit dat kennelijk nog geen enkele uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal worden onderzocht. En voorts heeft zij gelet op het feit dat klager belang heeft bij het kunnen gebruiken van zijn computer. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren als hierna te melden. De rechtbank overweegt hierbij dat het aan het openbaar ministerie is om te beslissen of de computer teruggegeven wordt zonder de eventueel als verdacht aan te merken gegevens of dat de computer wordt teruggegeven zoals hij is aangetroffen bij klager."
2.4.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv (vlg. 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
2.5.
In de overwegingen van de Rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert. In aanmerking genomen hetgeen in 2.4 is vooropgesteld, is dat oordeel, waaraan de Rechtbank enkel ten grondslag heeft gelegd dat zij "het belang van de waarheidsvinding op dit moment, niet meer aan de orde acht", ontoereikend gemotiveerd.
De onder 2.4 bedoelde maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38 NJ 2014/66).
Aan de door de Rechtbank genoemde omstandigheden dat "het hier om een oudere zaak gaat" en dat "kennelijk nog geen enkel uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal kunnen worden onderzocht", kan evenwel niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het voortduren van het beslag niet in overeenstemming is met die eisen en het beslag moet worden opgeheven. Ook in zoverre is het oordeel van de Rechtbank niet toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.