Conclusie
middel
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 25 maart 2016 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De verdachte was schuldig bevonden aan meermalen gepleegde diefstal. De verdediging heeft in cassatie aangevoerd dat het hof niet heeft gereageerd op het gevoerde strafmaatverweer. Dit verweer was gericht op de stelling dat de opgelegde straf te hoog was en dat er verzachtende omstandigheden waren die niet voldoende waren meegewogen. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de diefstal van de ketting van de nicht van de verdachte al in 2014 had plaatsgevonden en dat de verdachte inmiddels haar excuses had aangeboden. Daarnaast werd aangevoerd dat de verdachte een first offender was en dat de opgelegde taakstraf niet proportioneel was in vergelijking met de LOVS-oriëntatiepunten voor een eenvoudige winkeldiefstal. Het hof heeft echter geoordeeld dat de strafmotivering van de politierechter toereikend was en dat de opgelegde straf van veertig uren taakstraf passend was, gezien de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad heeft de klacht van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat het hof niet gehouden was tot een nadere motivering van de strafmaat. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.