ECLI:NL:HR:2016:3390

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
16/00446
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak wegens valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, wegens valsheid in geschrifte. Het Hof had het vonnis van de Rechtbank Amsterdam bevestigd, maar de strafmaat aangepast. De verdediging voerde aan dat de opgelegde straf niet in overeenstemming was met de LOVS-oriëntatiepunten en dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom van deze richtlijnen was afgeweken. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarbij werd verwezen naar artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechter om adequaat te reageren op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdediging, vooral als het gaat om strafmaat.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00446
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 januari 2016, nummer 23/001585-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Griffienummer: S 16/00446
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
van mr. T.E. Korff, die verklaart door nagenoemde Bila ter zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats]
verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste door het Gerechtshof te Amsterdam op 22 januari 2016 in de strafzaak onder ressortnummer 23- 001585-15 gedane uitspraak.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder zijn de artikelen 359 lid 2 (eerste en tweede volzin), 359 lid 5 en 359 lid 6 in verbinding met art. 415 Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat het Hof de strafoplegging - in het licht van hetgeen ter terechtzitting door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd - onvoldoende heeft gemotiveerd én met name doordat bij het bepalen van de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt (m.b.t. de LOVS- oriëntatiepunten straftoemeting) zonder hierbij in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid, hetgeen in strijd is met de responsieplicht vervat in artikel 359 lid 2 tweede volzin WvSV.
Toelichting
1. Bij arrest van 22 januari 2016 is verzoeker in cassatie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, wegens valsheid in geschrifte.
2. Het Hof heeft het vonnis in eerste aanleg van de Rechtbank Amsterdam d.d. 14 april 2015 bevestigd behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het Hof komt tot een andere straf dan de rechtbank in eerste aanleg. Het Hof legt weliswaar ook een gevangenisstraf op voor de duur van 7 maanden maar waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
3. Het hoger beroep betrof uitsluitend een zogenaamd strafmaatappel. Verzoeker tot cassatie heeft ter terechtzitting - blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 januari 2016 - aangegeven dat het klopt dat hij het in hoger beroep niet meer over de feiten wil hebben en dat hij hiermee zegt dat de veroordeling wel klopt.
4. Door de verdediging is een strafmaatverweer gevoerd conform de overgelegde pleitaantekeningen. Door de verdediging is blijkens de pleitaantekeningen - kort weergegeven en voor zo ver hier relevant - ten aanzien van de op te leggen straf het volgende aangevoerd:
In dit kader wenst de verdediging de volgende omstandigheden onder uw aandacht te brengen.
Op de eerste plaats de uitkomst van de beroepsprocedure in de civiele zaak. In feite draait deze zaak om een civiele aangelegenheid tussen aangeefster en cliënt, dat was immers de reden voor aangeefster om aangifte te doen. Deze civiele kwestie is inmiddels onherroepelijk opgelost ten gunste van de aangeefster. Overigens handhaaft de verdediging wel het in eerste aanleg gevoerde standpunt dat de gewraakte facturen en kwitanties niet doorslaggevend waren in de civiele procedure.
(....) Maar de verdediging verzoekt Uw hof hiermee - in mitigerende zin - wel rekening te houden alsmede met de omstandigheid dat de civiele procedure ten gunste van aangeefster is uitgevallen.
In eerste aanleg heeft het OM bij de motivering van de eis onder meer gekeken naar het totaal bedrag van de facturen. De verdediging stelt dat dit geen juist uitgangspunt is. Als er al een bedrag aan de valsheid in geschrifte gekoppeld kan worden dan meent de verdediging dat uitgegaan dient te worden van de hoogte van de vordering in de civiele procedure. In eerste aanleg heeft de civiele rechter Gallordo de la Hoz veroordeeld tot het betalen van een bedrag van 42.705,- euro aan cliënt. Kijkende naar de LOVS-richtlijnen is een gevangenisstraf tussen de 2 - 5 maanden passend bij een fraudebedrag tussen de 10.000 en 70.000 euro of een vergelijkbare taakstraf. De opgelegde straf in eerste aanleg is kijkende naar deze richtlijn te hoog.
Voorts verzoek ik uw Hof rekening te houden met het feit dat het een oud feit betreft uit 2001 (opmerking, abusievelijk 2001 dient 2011 te zijn) en begin 2012. De redelijke termijn is weliswaar niet geschonden maar het betreft wel een oud feit en cliënt heeft lang last gehadvan de lopende vervolging. Cliënt is nadien ook niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen, hij is een andere weg ingeslagen in zijn leven waarin zijn familie, en met name de zorg voor zijn ouders, centraal staat.
Cliënt is zijn leven weer op de rit aan het zetten, hij is inmiddels getrouwd (...) Dit komt in het geding indien cliënt voor deze zaak gedetineerd zal raken, hetgeen er zeer waarschijnlijk toe zal leiden dat haar verblijfsvergunning wordt ingetrokken met zelfs al mogelijke consequentie dat zij de eerste drie jaar geen nieuwe verblijfsprocedure kan opstarten.
(...) Ouders zijn afhankelijk van zijn steun en cliënt wil zijn ouders ook kunnen blijven ondersteunen. Indien cliënt gedetineerd raakt, treft deze detentie dus niet alleen cliënt maar ook het hele gezin.
(...) Om die reden verzoek ik u om aan cliënt een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. Cliënt is bereidt om deze uit te voeren, ook indien dit de maximale taakstraf van 240 uur is, en indien Uw hof dit noodzakelijk acht een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij lijkt mij een kortere proeftijd passender nu cliënt al zo lang niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie.'
5. De Advocaat-Generaal heeft ter terechtzitting een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden gevorderd.
6. Ten aanzien van de strafoplegging heeft het Hof het volgende overwogen;
'(...) Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De raadsvrouw heeft ter zitting betoogd in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte sedert het bewezen verklaarde feit bezig is zijn leven op de rit te krijgen. Hij is inmiddels getrouwd en heeft de zorg voor zijn zieke vader en moeder op zich genomen. De raadsvrouw heeft verzocht op grond van deze omstandigheden te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf. Daarnaast heeft de raadvrouwe verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de omstandigheid dat de civiele procedure in het voordeel van de aangeefster is beëindigd.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt:
De verdachte heeft opzettelijk vervalste kwitanties en valse facturen als processtukken in een civiele procedure bij de rechtbank ingebracht. Hij heeft hierbij enkel zijn eigen financieel gewin voor ogen gehad. Het is voor de Nederlandse rechtspraak van groot belang dat procesdeelnemers kunnen vertrouwen op de echtheid van stukken die in rechterlijke procedures worden ingebracht. Met zijn handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in dergelijke processtukken. Dit is een ernstig feit dat aanleiding geeft voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het hof is dan ook, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf van enige substantie recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gewijzigde proceshouding van de verdachte evenwel aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 december 2015 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.'
7. Blijkende de overwegingen van het Hof is er bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het feit, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van cliënt, zoals aangevoerd door de verdediging, en de gewijzigde proceshouding. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden is het Hof dan ook niet voorbij gegaan aan hetgeen hierover door de verdediging is aangevoerd. Echter door de verdediging is tevens verzocht om in mitigerende zin rekening te houden met de voor verzoeker negatieve uitkomst in de civiele procedure, het tijdverloop in deze zaak en de mogelijk consequenties voor de verblijfsvergunning van zijn vrouw. Het hof is aan deze omstandigheden voorbij gegaan zonder in het bijzonder de redenen hiertoe te vermelden zodat de strafoplegging op dit punt niet begrijpelijk is gemotiveerd.
8. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat een gevangenisstraf tussen de 2 - en 5 maanden passend is conform de LOVS-oriëntatiepunten. Dit verweer omtrent de hoogte van de straf kan niet anders opgevat worden dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren is gebracht en waarop het Hof diende te responderen. Er is sprake van een duidelijk standpunt (voor het fraudebedrag tussen de 10.000 - 70.000 euro is een gevangenisstraf tussen de 2 -5 maanden passend), welk standpunt door argumenten is geschraagd (er moet uitgegaan worden van de hoogte van de civiele vordering en niet van het totaal bedrag van de valse facturen) en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie (de opgelegde straf in eerste aanleg is kijkende naar de richtlijn te hoog) en dit is ten overstaan van het Hof naar voren gebracht en op schrift gesteld in de pleitaantekeningen van de verdediging, zodat het Hof het aangevoerde had moeten opvatten als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
9. In beginsel is de keuze van de factoren die voor de strafoplegging van belang zijn voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en behoeft hij zijn oordeel dienaangaande niet nader te motiveren. Onder omstandigheden, bijvoorbeeld in het geval van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de op te leggen straf, zal de rechter zijn oordeel om, zoals in dit geval het oordeel om af te wijken van de LOVS- oriëntatiepunten, op grond van artikel 359 lid 2 WvSv nader moeten motiveren (zie bijvoorbeeld ook HR 29-03-2011, ECL:NL:HR:2011:BP2745). Het Hof is kennelijk afgeweken van dit uitdrukkelijke onderbouwde standpunt van de verdediging, immers door het Hof is een straf opgelegd voor de duur van 7 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk en deze straf is dus hoger dan vermeld in de LOVS-oriëntatiepunten. Op zich is de rechter niet gebonden aan deze oriëntatiepunten maar het vonnis van het Hof bevat ook geen respons op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt hieromtrent, zodat verzoeker in cassatie meent dat hiermee niet is voldaan aan de responsieplicht vervat in artikel 359, lid 2 tweede volzin WvSv, althans meent verzoeker dat de motivering van Hof met betrekking tot de opgelegde straf niet toereikend is.
10. Redenen waarom het bestreden arrest naar het oordeel van verzoeker tot cassatie niet in stand kan blijven. Verzoeker tot cassatie heeft hier ook een belang bij, met name nu bij de strafoplegging door het Hof de LOVS-oriëntatiepunten zijn overschreden.