ECLI:NL:HR:2015:642

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
14/01275
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over motivering strafoplegging en persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor verschillende vermogensdelicten, waaronder het gebruik van valse betaalpassen en het ontvreemden van geldbedragen van meerdere slachtoffers. De verdediging voerde aan dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het was afgeweken van de door de verdediging voorgestelde strafmaat, die rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het aangevoerde niet had opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof hoefde de waardering van de persoonlijke omstandigheden niet nader te motiveren, aangezien deze niet als een uitdrukkelijk verzoek tot strafmatiging waren gepresenteerd. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.

Uitspraak

17 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/01275
MD/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2013, nummer 23/005509-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"2. hij in de periode van 1 maart 2009 tot 8 december 2009 te Amsterdam en Amstelveen en Rotterdam en Zandvoort met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen toebehorende aan
- [betrokkene 1] (ZD2) en
- [betrokkene 2] (ZD10) en
- [betrokkene 3] (ZD12) en
een ander persoon (ZD 12), waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, te weten valse en/of vervalste betaalpassen en de daarbij behorende pincodes;
en
hij in de periode van 1 maart 2009 tot 8 december 2009 te Amsterdam en Amstelveen en Rotterdam en Zandvoort met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep banken (onder meer de ING bank) heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk zich voorgedaan als de rechthebbende van bankrekeningen door middels gebruikmaking van een valse en/of vervalste betaalpas en de bijbehorende pincode geld op te nemen bij geldautomaten, waardoor banken (onder meer de ING bank) werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4. hij op 3 maart 2009 in Nederland een voorwerp, te weten electronica voor het kopiëren van magneetstrippen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd was voor het opzettelijk valselijk opmaken en/of vervalsen van betaalpassen en/of waardekaarten en/of enige andere voor het publiek beschikbare kaarten en/of voor het publiek beschikbare dragers van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten en/of verkrijgen van betalingen en/of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, zulks met het oogmerk om zichzelf te bevoordelen;
5. hij in de periode van 1 maart 2009 tot 8 december 2009 in Nederland geldbedragen heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat bovenomschreven geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf."
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 26 april en 13 mei 2013 houdt het volgende in:
"De raadsvrouw verklaart ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte als volgt, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt is vlak voor de aanvang van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep uitgezet. Aanvankelijk wilde hij bij de behandeling aanwezig zijn. Echter, de getuigenverhoren, afgenomen door een lid van uw hof op Schiphol in de strafzaken van de medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 5], zijn hem niet goed bevallen. Er is toen geen rekening mee gehouden dat cliënt last heeft van astma. Verder was zijn visum dat hij had aangevraagd om voor de strafzaak naar Nederland te reizen, in eerste instantie afgewezen en zijn de kosten die hij heeft moeten maken, nog steeds niet vergoed. Het heeft hem veel moeite gekost om voor de getuigenverhoren naar Nederland te komen. Dat is voor mijn cliënt de reden dat hij nu niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig wil zijn. Mijn cliënt heeft afgewogen om gebruik te maken van de mogelijkheid dat hij bij gelegenheid van het getuigenverhoor van 12 april 2013 langer in Nederland zou kunnen blijven ten einde zijn strafzaak (mogelijk met afstand van de termijn als bedoeld in artikel 265, eerste lid, Sv) in zijn aanwezigheid te doen behandelen. Hij heeft daarvan afgezien, ondanks de door uw hof geboden mogelijkheid een zitting in te lassen.
Mijn cliënt heeft geen vaste baan en ontvangt een uitkering. Hij heeft nog steeds last van astma. In Nederland was de medicatie daarvoor niet goed geregeld. In Marokko wel."
Blijkens dat proces-verbaal heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd ter verdediging aan de hand van door haar aan het Hof overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden in:
"Persoonlijke omstandigheden/strafmaat
Mocht uw Hof ondanks de bepleite vrijspraak van alle feiten komen tot een veroordeling van één of meer tll feiten, verzoek ik u met de volgende omstandigheden ten voordele van cliënt rekening te houden.
(...)
Ik verzoek uw Hof bij het bepalen van de strafmaat dan ook rekening te houden met de voortgezette handeling en de eendaadse samenloop.
Voorts verzoek ik uw Hof rekening te houden met het tijdsverloop van de strafzaak.
Verdachte is op 8 december 2009 aangehouden. De rechtbank heeft op 30 november 2011 uitspraak gedaan. Weliswaar (op acht dagen na) geen sprake van overschrijding van de termijn, doch stelt de verdediging zich op het standpunt dat cliënt gedurende deze termijn onevenredig is belast. Temeer omdat cliënt van deze periode reeds 11 maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hoewel cliënt hierna is geschorst, was dit onder andere onder de voorwaarde van het inleveren van zijn paspoort. Kort hierna is cliënt nog eens ruim 4 maanden in vreemdelingenbewaring gezeten.
Deze hechtenis is bijzonder zwaar gevallen voor cliënt nu hij zwaar longpatiënt is.
Bijgevoegd treft u enkele medische stukken hieromtrent aan (bijlage 1). Cliënt heeft hierdoor een bovengemiddeld zware hechtenis doorgemaakt.
Daarbij komt ook nog dat de IND in samenwerking met het OM de verdediging nog een hoop stress heeft bezorgd, door cliënt nota bene 1 week voorafgaande aan de start van de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg uit te zetten naar Marokko.
De verdediging is wekenlang bezig geweest met het voorkomen van de uitzetting, om vervolgens na die uitzetting weer onafgebroken bezig te zijn geweest met het terughalen van cliënt naar Nederland, omdat cliënt het recht heeft bij zijn zittingen aanwezig te zijn.
Marokko is echter geen EU land, en 'even terugvliegen' zit er absoluut niet in ondanks een laisser passer. Daar kwam nog bij dat een verzoek om financiële ondersteuning door het parket is afgewezen: cliënt moest ook maar zien hoe hij dan financieel voor elkaar kreeg dat hij 5 dagen later alweer op het vliegtuig terug naar Nederland zat.
Deze omstandigheden rondom de strafzaak hebben cliënt al dubbel en dwars gestraft. Reden waarom ik u verzoek het ertoe te leiden dat cliënt in geval van een veroordeling iig niet terug de gevangenis in moet."
3.4.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van de bewezenverklaring onder 5 ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter zake van de bewezenverklaring onder 2 en 4 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest. De strafoplegging is door het Hof als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2, 4 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van apparatuur om bankgegevens te kopiëren. Met die apparatuur heeft de verdachte eerst de bankgegevens van een op leeftijd zijnde en daarmee kwetsbare vrouw weten te ontfutselen om vervolgens verschillende geldbedragen van haar rekening op te nemen. Het hof rekent de verdachte dit zwaar aan. Naast dit slachtoffer heeft de verdachte ook van andere slachtoffers geldbedragen van hun rekeningen opgenomen met een valse dan wel vervalste betaalpas. Dit handelen van de verdachte is kennelijk uit winstbejag ingegeven en leidt tot ontwrichting van het voor het maatschappelijke verkeer zo belangrijke betalingsverkeer. De slachtoffers hebben door het handelen van de verdachte aanzienlijke schade geleden. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2013 is de verdachte reeds vele malen voor vermogensdelicten veroordeeld, hetgeen het hof ten nadele van de verdachte zal meewegen bij de strafoplegging.
Verder zal het hof toepassing geven aan artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu er sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van het onder 2 in twee varianten bewezen verklaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. Deze straf valt hoger uit dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof van oordeel is dat in die vordering onvoldoende rekening is gehouden met de documentatie zoals hiervoor genoemd."
3.5.
De raadsvrouwe heeft bij pleidooi verzocht - zakelijk weergegeven - de verdachte een straf op te leggen die niet een langere vrijheidsbeneming meebrengt dan hij reeds heeft ondergaan. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte reeds elf maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dat hij daarna vier maanden in vreemdelingenbewaring is gehouden waarna hij is uitgezet naar Marokko, en dat de detentie hem bijzonder zwaar is gevallen wegens medische problemen.
3.6.
Het Hof heeft het aangevoerde klaarblijkelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof het aangevoerde enkel opgevat als een algemeen verzoek tot matigen van de straf op basis van persoonlijke omstandigheden. Het Hof behoefde de waardering van de bij de strafoplegging in aanmerking genomen factoren, waaronder de persoonlijke omstandigheden, niet (nader) te motiveren.
3.7.
Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
3.8.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het vierde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 maart 2015.