Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld door de Politierechter tot een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, wegens opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat hij in een kliniek verbleef voor behandeling en dat dit niet in aanmerking was genomen bij de strafoplegging. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een voorwaardelijke straf of een lagere taakstraf, verwijzend naar de positieve ontwikkelingen in de behandeling van de verdachte.
Het Hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van de klinische behandeling niet in de weg stonden aan de bevestiging van het vonnis van de Politierechter. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was, ook al was er geen nadere motivering gegeven. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal gevolgd, die had gepleit voor vernietiging van de uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de strafoplegging van het Hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het gepleegde feit, en bevestigt dat een taakstraf in het strafmaatverweer niet uitgesloten is, zelfs niet wanneer de verdachte in behandeling is.