Het hof verwerpt het verweer. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met kracht tweemaal met een klauwhamer op het hoofd van aangever heeft geslagen. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.”
3.5. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Verdachte is op 7 november 2014 aan het werk in een woning in Den Haag. Daar ontstaat tussen de verdachte en aangever een woordenwisseling. Op een gegeven moment heeft de verdachte een hamer gepakt en daarmee naar aangever gezwaaid. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte met de ronde brede kant van de hamer op zijn hoofd heeft geslagen, waarbij de verdachte een ‘keiharde klap’ midden op zijn hoofd voelde die ‘goed zeer’ deed. Vervolgens is hij nogmaals met de hamer links op zijn voorhoofd geslagen. Hij verklaart voorts dat hij ten tijde van de klappen zijn asbestmasker op zijn hoofd had. Getuige [betrokkene 2], die naar aanleiding van de woordenwisseling poolshoogte komt nemen, ziet aangever met een bebloed hoofd staan en ziet de verdachte, met de hamer boven zijn hoofd, hard naar aangever uithalen. Hij ziet dat aangever op zijn voorhoofd wordt geraakt. Getuige [betrokkene 1] heeft niet gezien dat de verdachte aangever met de hamer heeft geslagen, maar heeft wel waargenomen dat verdachte een hamer in zijn hand had en dat er bloed op de capuchon en het vizier [van het asbestmasker] van aangever zat. De klappen met de hamer hebben bij de aangever geleid tot een tweetal wondjes op zijn hoofd en een hersenschudding, waarbij de geschatte duur van de genezing respectievelijk twee en vier weken betreft.
3.6. Het middel, dat uiteen valt in twee deelklachten, klaagt dat het oordeel van het hof dat er door de gedragingen van de verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever, niet zonder meer begrijpelijk is. Ten eerste volgt uit de voor het bewijs van het tenlastegelegde gebruikte geneeskundige verklaring dat het letsel van aangever bestond uit een tweetal kleine laceraties (wondjes) en een commotio cerebri (hersenschudding), waarin besloten ligt dat de kracht waarmee verzoeker heeft geslagen, geen aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen. Ten tweede is voornoemd oordeel inzake de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de omstandigheid dat aangever een asbestmasker droeg op het moment dat de verdachte hem met de klauwhamer sloeg en de verklaring van getuige [betrokkene 2] inhoudende dat als de aangever op dat moment zijn masker niet op had gehad, de aangever zeker dood was geweest.
3.7. Vooropgesteld moet worden dat het voornemen als bedoeld in artikel 45 Sr voorwaardelijk opzet omvat.Bij voorwaardelijk opzet gaat het om het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans.De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op en bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
3.8. De onderhavige zaak doet denken aan de zaak in Hoge Raad 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2763, NJ 2017, 198, m.nt. Rozemond. In die zaak was er sprake van een gevecht tussen de honden van verdachte en het slachtoffer. Terwijl geprobeerd wordt de honden uit elkaar te halen, pakt de verdachte een busje pepperspray, en spuit daarmee in de richting van aangever. Vervolgens pakt de verdachte van achter zijn rug een mes en steekt het slachtoffer daarmee in de buikstreek. Het slachtoffer blijkt echter een steekwerend vest te dragen. Het mes steekt zowel door de polo van aangever als het vest heen, maar het letsel blijft beperkt tot een niet-levensbedreigende wond. In cassatie stelde het middel de vraag aan de orde of de verdachte heeft gehandeld met (voorwaardelijk) opzet op de dood, nu die kans in feite niet aanmerkelijk is geweest. Het hof had in die zaak vastgesteld dat de verdachte de aangever met kracht met een mes in de buikstreek heeft gestoken, en daaruit vervolgens afgeleid dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever, nu het met kracht met een mes steken in de buikstreek, waar zich vitale organen bevinden, een aanmerkelijke kans op de dood oplevert en verdachte die kans voorts bewust heeft aanvaard. De Hoge Raad overwoog dat het voornoemde oordeel van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en eveneens niet onbegrijpelijk was. Daar voegde de Hoge Raad het volgende aan toe: “De enkele omstandigheid dat - naar ten verwere is aangevoerd - de toegebrachte verwonding nadien niet levensbedreigend bleek te zijn omdat [slachtoffer] op het moment van steken een steekwerend vest droeg, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte met zodanige kracht heeft gestoken dat het steekwerende vest door de messteek is doorboord. Overigens is – gelet op het (toekomstgerichte) karakter van een poging – zo'n bijzondere omstandigheid als het dragen van een steekwerend vest niet onverenigbaar met de voor een poging toereikende vaststelling dat het met kracht steken van een mes in de buikstreek normaal gesproken een aanmerkelijke kans op de dood doet ontstaan”.
3.9. Uit de bewijsconstructie van het hof in de onderhavige zaak volgt dat de verdachte niet alleen een zwaaiende beweging heeft gemaakt met de hamer, maar dat hij de aangever daarbij ook tweemaal tegen zijn hoofd geraakt heeft.Aangever heeft daarover verklaard dat hij eerst een ‘keiharde klap’ boven op zijn hoofd voelde en daarna nog een klap tegen zijn voorhoofd kreeg met dezelfde hamer, en ook getuige [betrokkene 2] heeft gezien dat de verdachte hard uithaalde naar de aangever en hem daarbij op zijn voorhoofd raakte. Uit deze omstandigheden heeft het hof afgeleid dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. Terwijl hij door verdachte werd geslagen, droeg de aangever een asbestmasker. In het oordeel van het hof ligt besloten dat deze omstandigheid niet in de weg heeft gestaan aan het aannemen van voorwaardelijk opzet op het overlijden van aangever. Het hof heeft het asbestmasker kennelijk niet gezien als een ‘bijzondere omstandigheid’ die tot een ander oordeel ten aanzien van het (voorwaardelijk) opzet van verdachte zou moeten leiden.Hetzelfde geldt voor het vastgestelde relatief lichte letsel bij aangever.