ECLI:NL:HR:2011:BP1142

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03174
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met voorwaardelijk opzet en bewijsvoering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. De Hoge Raad heeft op 26 april 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 09/03174. De verdachte heeft op 12 juli 2008 in Groningen het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, 5 cm onder de ribbenboog. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte daarbij op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De Hoge Raad oordeelt dat deze conclusie van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, gezien de aanmerkelijke kans op overlijden die de gedraging met zich meebracht. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze naar 23 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en concludeert dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot de strafvermindering.

Uitspraak

26 april 2011
Strafkamer
nr. 09/03174
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 30 juli 2009, nummer 24/002795-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring wat betreft het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer].
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 12 juli 2008 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van poging tot doodslag.
Op vrijdag 11 juli 2008 omstreeks 20.15 uur, spraken wij een man op het terras in [A]. Hij vertelde dat hij ruzie met z'n vriendin had gehad en dat hij de keuken kapot had geslagen. Omdat de man bezopen was hebben [betrokkene 1 en 2] de man op een gegeven moment naar huis gebracht.
's Ochtends vroeg, omstreeks 1.30 uur, wilden wij naar huis gaan. [Betrokkene 1 en 2] zouden op ons wachten vlakbij de woning van die man. Wij zouden gezamenlijk naar huis lopen. In de voortuin van die man spraken we met die man die in de woonkamer stond voor een openstaand raam. Ik stelde vragen en de man zei dat hij niet wist wat hij allemaal had gedaan. Op een gegeven moment vertelde hij dat hij ging slapen en deed het raam dicht. Ik zag dat mijn kameraden wegliepen. Toen ik ook wegliep, maar nog in de voortuin was, zag ik dat de man weer voor het raam stond en het raam opende. We raakten weer in gesprek. Ik was op dat moment dus alleen met de man, de anderen waren al weg. Ik vroeg de man waarom hij z'n huis kort en klein had geslagen. Ik merkte dat de man geïrriteerd raakte. Hij riep dat ik moest ophouden met vragen stellen. Ik zag dat de man opgefokt was. Ik zag dat hij iets pakte uit zijn zak. Ik stond recht tegenover hem. Ik zag dat hij een mes recht voor zich uit stak en mij heel snel in mijn buik stak."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 12 juli 2008 te Groningen [slachtoffer] met een mes in de buik gestoken."
c. een medische verklaring opgemaakt door D.R. Nellensteijn voor zover inhoudende inzake [slachtoffer]:
"Contactdatum: 12-07-2008.
Abdomen: steekverwonding in midline, 5cm onder ribbenboog, l cm lange snede, lokaal zwelling.
Conclusie: steekverwonding epigastrio, klinisch verdacht voor perforatie hol orgaan. Na enige uren toename van buikklachten waarvoor CT. Besloten een laparotomie te verrichten."
2.3. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, 5 cm onder de ribbenboog. Dat het Hof daaruit kennelijk heeft afgeleid dat de verdachte daarbij op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, nu in het algemeen geldt dat de kans dat [slachtoffer] door deze gedraging van de verdachte zou kunnen overlijden naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten en die kans blijkens die gedraging door de verdachte willens en wetens is aanvaard, terwijl van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet is gebleken.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 april 2011.