Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
30 augustus 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die in eerste instantie werd veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn buurvrouw. De Hoge Raad heeft op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard. De verdachte had een schriftuur ingediend via zijn advocaat H.M.W. Daamen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad baseerde zijn beslissing op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en hoorde de Procureur-Generaal voordat hij tot zijn oordeel kwam. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.