ECLI:NL:HR:2016:2763

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
14/05243
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes; beoordeling van opzet en aanmerkelijke kans op de dood

In deze zaak gaat het om een poging tot doodslag waarbij de verdachte op 7 mei 2013 in Terneuzen met een mes in de buik van het slachtoffer heeft gestoken. Het slachtoffer droeg op dat moment een steekwerend vest. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte met kracht heeft gestoken, wat leidt tot de conclusie dat er voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer aanwezig was. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is. De omstandigheid dat de verwonding niet levensbedreigend bleek te zijn, omdat het slachtoffer een steekwerend vest droeg, doet hier niet aan af. De Hoge Raad benadrukt dat het met kracht steken in de buikstreek, waar vitale organen zich bevinden, normaal gesproken een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, maar heeft ambtshalve de opgelegde gevangenisstraf verminderd, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. De gevangenisstraf is verminderd tot 35 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

6 december 2016
Strafkamer
nr. S 14/05243
AJ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2014, nummer 20/000382-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1960.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. de Bree, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring wat betreft het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer].
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 07 mei 2013 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal, met een mes, in de buik van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Met betrekking tot de bewijsvoering houdt het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank het volgende in:
"Op 7 mei 2013 staat verdachte voor zijn woning aan de [a-straat] te Terneuzen te praten met [betrokkene 1] en haar echtgenoot [betrokkene 2]. Op een gegeven moment loopt aangever [slachtoffer] met zijn aangelijnde hond voorbij en ontstaat er een gevecht tussen de niet aangelijnde hond van verdachte en de hond van aangever. Zowel verdachte als aangever proberen met getuige [betrokkene 2] de vechtende honden uit elkaar te halen. Verdachte pakt vervolgens een busje pepperspray, spuit hiermee in de richting van aangever en raakt getuige [betrokkene 2] in het gezicht. Na het spuiten van de pepperspray pakt verdachte van achter zijn rug een mes en steekt meermalen in op aangever, die, naar later blijkt, hierdoor meermalen wordt geraakt, waaronder in de buik. Verdachte heeft door het steekwerend vest dat aangever droeg, heen gestoken. Bij het onderzoek aan de kleding van verdachte werd bloed aangetroffen op diens blouse, dat bij nader DNA-onderzoek door het
Nederland Forensisch Instituut afkomstig bleek te zijn van aangever.
(...)
Opzet op levensberoving
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bij de worsteling met aangever op enig moment een mes heeft gepakt en daarmee op korte afstand van aangever met kracht stekende bewegingen in de richting van aangever heeft gemaakt, waarbij aangever onder meer in de buikstreek werd geraakt. Dat met kracht is gestoken leidt de rechtbank af uit het feit dat er door het steekwerend vest heen is gestoken. De beschadigingen in de polo van aangever en het steekwerend vest corresponderen met de verwonding in de buikstreek van aangever. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat zich in de buikstreek vitale organen bevinden waarvan beschadiging de dood tot gevolg kan hebben, en dat ook naar algemene ervaringsregels een steekwond in de buik tot de dood kan leiden. Het feit dat aangever niet dodelijk is geraakt doet daaraan niet af, nu niet aannemelijk is geworden dat dit het gevolg is van enig handelen van verdachte maar veeleer valt toe te schrijven aan het dragen van een steekwerend vest door aangever."
2.2.3.
In aanvulling op het bovenstaande houdt het bestreden arrest met betrekking tot de bewijsvoering het volgende in:
"Van de zijde van de verdachte is in hoger beroep - in aanvulling op het reeds in eerste aanleg gevoerde verweer - aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat uit de feiten - kort gezegd - niet kan worden afgeleid dat verdachte de wens noch (voorwaardelijk) opzet had aangever te doden.
De verdediging heeft aan dit in hoger beroep gevoerde verweer onder meer ten grondslag gelegd dat nu uit onderzoek niet is vastgesteld in welke mate het door de aangever gedragen steekwerende shirt in staat was de steek te weren en zo ja, welke kracht nodig is om het shirt toch te doorboren, geen uitspraak kan worden gedaan over de aanmerkelijke kans dat de steek een dodelijke wond kon veroorzaken. Dat er geen aanmerkelijke kans is op de dood van de aangever als gevolg van een steekwond in de buik, blijkt volgens de verdediging voorts uit de vaststelling dat de verwonding in deze zaak niet levensbedreigend was.
Het hof overweegt hieromtrent aanvullend op de overwegingen van de rechtbank als volgt.
Op grond van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de aangever op enig moment met een mes in de buikstreek heeft geraakt. Als gevolg hiervan is de aangever gewond geraakt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het steken door verdachte in de buikstreek van aangever, gelet op de beschadigingen aan de polo en het steekwerend vest van aangever, met kracht moet hebben plaatsgevonden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de buik als gevolg van de zich daar bevindende vitale organen een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Het met kracht steken in de buikstreek van een ander, in welk deel van het lichaam zich vitale organen bevinden levert aldus, anders dan de raadsman heeft betoogd, wel degelijk een aanmerkelijke kans op de dood op. Hier doet niet aan af dat uit onderzoek niet is komen vast te staan met welke kracht een steekwerend vest, zoals gedragen door de aangever, kan worden doorboord. Dat de toegebrachte verwonding nadien niet levensbedreigend bleek te zijn, doet hier naar het oordeel van het hof evenmin aan af. Feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden zijn het hof niet gebleken en het verweer strekkende tot vrijspraak wordt mitsdien verworpen."
2.3.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] met kracht met een mes in de buikstreek heeft gestoken. Daaruit heeft het Hof afgeleid dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] had, nu het met kracht met een mes steken in de buikstreek, waar zich vitale organen bevinden, een aanmerkelijke kans op de dood oplevert en de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat - naar ten verwere is aangevoerd - de toegebrachte verwonding nadien niet levensbedreigend bleek te zijn omdat [slachtoffer] op het moment van steken een steekwerend vest droeg, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte met zodanige kracht heeft gestoken dat het steekwerende vest door de messteek is doorboord. Overigens is – gelet op het (toekomstgerichte) karakter van een poging – zo'n bijzondere omstandigheid als het dragen van een steekwerend vest niet onverenigbaar met de voor een poging toereikende vaststelling dat het met kracht steken van een mes in de buikstreek normaal gesproken een aanmerkelijke kans op de dood doet ontstaan.
2.4.
Het middel faalt.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 35 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 december 2016.