Conclusie
1.Feiten
Collectieve ArbeidsovereenkomstWerkgever en werknemer volgen vrijwillig de CAO voor het Technisch Installatiebedrijf met uitzondering van afwijkende afspraken welke in deze arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen. (…)”
Aanvang
2.Procesverloop
3.Inleidende opmerkingen
4.Bespreking van het eerste onderdeel
eerste onderdeelricht zich met zeven subonderdelen tegen het in rov. 7.5.1-7.5.3 opgenomen oordeel van het hof. Bij de bespreking van dit onderdeel verdient opmerking dat het antwoord op de vraag of de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na 31 oktober 2011 is voortgezet als een arbeidsovereenkomst voor (nogmaals) bepaalde tijd dan wel voor onbepaalde tijd, in hoge mate feitelijk van aard is. De aan de beantwoording van deze vraag gewijde overwegingen van het hof zijn in cassatie dan ook slechts beperkt toetsbaar.
bepaalde tijd, geeft art. 3 van de arbeidsovereenkomst niet. Daarmee is alleszins begrijpelijk de bestreden overweging van het hof, dat art. 3 van de arbeidsovereenkomst tezamen met het feit dat de arbeidsovereenkomst na 31 oktober 2011 is voortgezet, het vermoeden oplevert van voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
subonderdeel 2.b.zijn geen zelfstandige klachten opgenomen.
subonderdeel 2.c.wordt geklaagd dat de overweging van het hof in rov. 7.5.2 dat – gegeven het door het hof in rov. 7.5.1 aangenomen vermoeden – het aan [eiseres] was om er tegenover [verweerder] “duidelijk over te zijn dat de arbeidsovereenkomst met hem na 1 november 2011 niet voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet, maar (slechts) voor de duur van één jaar” onbegrijpelijk is. In het kader van de vraag of het vermoeden al dan niet was weerlegd, had het hof, volgens het onderdeel, (ook) moeten beoordelen of [eiseres] aan [verweerder] “voldoende duidelijk had gemaakt dat van gebleken geschiktheid (nog) geen sprake was”.
in ieder geval[verweerder] ook duidelijkheid diende te verschaffen over het voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar. Nu die laatstbedoelde duidelijkheid ontbrak, bestond er geen belang bij het onderzoeken van de vraag of [eiseres] al dan niet [verweerder] voldoende duidelijk had gemaakt dat van gebleken geschiktheid (nog) geen sprake was.
Het onderdeel kan dus niet slagen.
subonderdeel 1.dwordt, kort gezegd, geklaagd dat het hof in rov. 7.5.3 diverse essentiële stellingen van [eiseres], die scharnieren om de vraag of [eiseres] aan [verweerder] voldoende duidelijk heeft gemaakt dat er naar haar mening geen sprake was van gebleken geschiktheid, ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken. Daarbij wordt gewezen op de volgende stellingen van [eiseres]:
ingestemdmet een verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Die overwegingen kunnen de conclusie dat [eiseres] tegenover [verweerder] onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft niet dragen, aldus het subonderdeel.
Het onderdeel faalt.
subonderdeel 1.gwordt geklaagd dat het hof een onjuiste uitleg aan de grieven I tot en met VI heeft gegeven dan wel ten onrechte heeft nagelaten om deze grieven bij de beoordeling te betrekken. Hiertoe voert het subonderdeel aan dat in rov. 7.4 door het hof uitsluitend gerefereerd wordt aan grief VIII, terwijl ook de grieven I tot en met VI het oordeel van de rechtbank over het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan de orde stellen.
welkestellingen uit de grieven I tot en met VI door het hof in rov. 7.5 ten onrechte niet zijn behandeld. Daarmee voldoen de klachten niet aan de daaraan te stellen vereisten.
Het onderdeel faalt.
5.Bespreking van het tweede onderdeel
tweede onderdeelvalt uiteen in twee subonderdelen en is gericht tegen rov. 7.6.1 tot en met rov. 7.6.11. In die overwegingen behandelt het hof de – voor het eerst in appel ingenomen – stelling van [verweerder] dat een stilzwijgende (mondelinge) verlenging voor bepaalde tijd op grond van de toepasselijke CAO niet mogelijk was. [16] Het hof is, kort gezegd, van oordeel dat op grond van art. 14 lid 1 CAO een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd altijd schriftelijk moet worden gesloten, dat van een schriftelijke overeenkomst na 31 oktober 2011 in het onderhavige geval geen sprake is en dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst na 31 oktober 2011 dus voor onbepaalde tijd is voortgezet.
Artikel 13 Dienstbetrekking voor onbepaalde tijd
aangaanvan de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en anderzijds het
voortzettenvan de arbeidsovereenkomst voor opnieuw bepaalde tijd. Uitsluitend ten aanzien van het
aangaanvan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is bepaald dat dit schriftelijk moet gebeuren. Voor een voortgezette arbeidsovereenkomst voor (opnieuw) bepaalde tijd hoeft dit dus niet te gebeuren. Ter onderbouwing van dit standpunt beroept [eiseres] zich in de eerste plaats op het taalkundige onderscheid tussen het
aangaanen het
voortzettenvan een overeenkomst. Alleen in het eerste geval gaan partijen een
nieuwerechtsbetrekking aan. De ratio van het schriftelijkheidsvereiste zou volgens [eiseres] voldoende zijn gewaarborgd indien dat alleen geldt in die situatie, wanneer sprake is van een nieuwe rechtsbetrekking tussen partijen. [23] In de tweede plaats beroept [eiseres] zich op de systematiek van de CAO. Het onderscheid tussen het
aangaanen het
voortzettenvan een arbeidsovereenkomst is ook te vinden in art. 14 lid 6 CAO alsmede in lid 2 en lid 3 van art. 15 CAO. Ook in deze bepalingen heeft het
aangaanuitsluitend betrekking op een
nieuwerechtsbetrekking tussen partijen en niet op de voortzetting van een reeds bestaande rechtsbetrekking.
aangaanvan een arbeidsovereenkomst alleen ziet op het voor de eerste keer sluiten van een arbeidsovereenkomst. Bij de tweede definitie – die op zichzelf meer aan lijkt te sluiten bij de voorliggende zaak – is dat twijfelachtiger. Wanneer de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nogmaals voor bepaalde tijd wordt verlengd, dan wordt immers ook (opnieuw) een overeenkomst gesloten. De bewoordingen van art. 14 lid 1 CAO wijzen op zichzelf bezien dus niet eenduidig een bepaalde richting op.
aangaanen
voortzettenworden elders in hoofdstuk II van de CAO – het hoofdstuk dat betrekking heeft op het begin en einde van het dienstverband en hier dus relevant is – gehanteerd. Gewezen kan worden op de volgende bepalingen:
In lid 6 wordt met een voortgezette dienstbetrekking bedoeld de dienstbetrekking als omschreven in artikel 7:668a BW”. De in de CAO opgenomen aantekening bij art. 15 CAO houdt onder meer in:
“Het verdient aanbeveling de arbeidsovereenkomst aan te gaan voor (telkens) een bepaalde, korte tijd van tenminste drie maanden en ten hoogste een jaar”.
aangaanen
voortzettenin de CAO niet onderscheidend worden gebruikt in die zin dat
aangaanalleen betrekking heeft op de eerste tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en
voortzettenop de daaropvolgende arbeidsovereenkomsten. Hoewel art. 14 lid 6 CAO het heel duidelijk heeft over de “voortgezette dienstbetrekking” voor opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wordt in art. 14 lid 7 CAO met betrekking tot dezelfde opvolgende arbeidsovereenkomst gesproken over het “aangaan” van deze arbeidsovereenkomst en het “voortzetten” van het dienstverband. Voorts lijkt art. 15 CAO lijkt op het eerste gezicht een onderscheid te maken tussen het aangaan van de overeenkomst en het voortzetten daarvan. Dat onderscheid wordt in de aantekening echter weer teniet gedaan, omdat daar met betrekking tot (steeds) voortgezette arbeidsovereenkomsten wordt gesproken over “aangaan”. Er is dus geen sprake van een consequent gehanteerd onderscheid in de CAO tussen
aangaanen
voortzettenin de door [eiseres] bepleite zin; ook bij opvolgende arbeidsovereenkomsten wordt gesproken over het
aangaanvan een arbeidsovereenkomst.
1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:
a. arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd;
b. meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.”
aangaanvan overeenkomsten
.Weliswaar kan in de hier bedoelde situaties sprake zijn van onderbrekingen tussen de arbeidsovereenkomsten (met maximaal drie maanden), in welk geval het meer voor de hand ligt om een opvolgende overeenkomst als “aangegaan” te beschouwen. Dat hóeft echter niet het geval te zijn; de bepaling geldt ook voor naadloos opvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd. [25] Kortom, ook de wettekst waarop art. 14 lid 6 CAO voortbouwt, is niet eenduidig over het verschil tussen
aangaanen
voortzettenvan de arbeidsovereenkomst. [26]
subonderdeel 2.b.wordt geklaagd dat het oordeel van het hof in rov. 7.6.9 dat de e-mail van 4 oktober 2011 niet kan gelden als schriftelijke arbeidsovereenkomst in de zin van art. 14 lid 1 CAO onbegrijpelijk is. [verweerder] heeft immers stilzwijgend de schriftelijke mededeling van [eiseres] in die e-mail dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou worden voortgezet aanvaard. De e-mail omvat daarbij de door partijen (in het gesprek van september 2011) gemaakte afspraken.
schriftelijkeinstemming van [verweerder] op dit punt moeten blijken.