ECLI:NL:HR:2004:AR1049
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Uitleg van de reistijden- en reiskostenregeling in de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.F. Sagel, CSU Schoonmaak B.V. gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam, waarbij hij vergoeding van reistijd en reiskosten vorderde over de periode van 1 januari 1992 tot 1 juli 1998. De vordering betrof een bedrag van ƒ 61.726,54 bruto en ƒ 10.728,08 netto, welke vorderingen door CSU werden bestreden. De kantonrechter wees de eis af op 26 mei 2000, waarna eiser in hoger beroep ging. De rechtbank te Amsterdam bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter op 21 mei 2003. Eiser stelde cassatie in tegen dit vonnis, waarbij CSU niet verschenen was. De Hoge Raad diende de zaak te beoordelen, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekte tot vernietiging en verwijzing ter verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op de uitleg van de bepalingen in de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf, specifiek artikel 38, dat betrekking heeft op reistijden en reiskosten. De rechtbank had geoordeeld dat de tijd die eiser nodig had om van zijn woning naar het vertrekpunt van het openbaar vervoer te lopen, niet onder de 'totale reistijd' viel. De Hoge Raad bevestigde deze uitleg en oordeelde dat de 'totale reistijd' enkel betrekking heeft op de reistijd van huis naar werkobject en vice versa, en niet op de tijd die gemoeid is met het lopen naar de halte van het openbaar vervoer.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van eiser en oordeelt dat de rechtbank de bepalingen van de CAO correct heeft geïnterpreteerd. Eiser wordt in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van CSU op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman en de overige raadsheren, en openbaar uitgesproken op 10 december 2004.