Conclusie
1.De feiten en het procesverloop
- Aan het perceel Kuppersweg 2-4 te Haarlem werden, voor zover was na te gaan, geen onverklaarbare sporen van braak danwel verbreking aangetroffen.
- In het perceel Kuppersweg 2-4 te Haarlem werden tijdens het brandonderzoek op kledingmonsters sporen van verdampte motorbenzine aangetroffen.
- Tussen de brandresten werden bescheiden aangetroffen, waaruit bleek dat de resultaten van de firma Twice-O BV niet goed waren. Een eerder verlies van fl. 300.000,- in maart/april 2000 was in november van dat jaar opgelopen tot fl. 700.000,-. Tevens werden bescheiden aangetroffen waaruit bleek dat er ontslag was aangevraagd voor het gehele personeel, inclusief de directie.
- Voor zover was na te gaan, werden geen gebreken aangetroffen aan de in het perceel aangetroffen gasleiding. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand kon niet worden vastgesteld.
- Aan de hand van het in het perceel aanwezige alarmeringssysteem kon worden vastgesteld dat de brand, tijdens of kort nadat [betrokkene 1] het perceel had verlaten, uitbrak. Het wordt ook zeker niet uitgesloten, dat de brand in het betreffende perceel reeds woedde op het moment dat het perceel door [betrokkene 1] werd verlaten.
- dat in het pand op twee afzonderlijke plaatsen een brandversnellend middel is aangetroffen.
- voor de aanwezigheid waarvan, anders dan in het licht van brandstichting, geen bevredigende verklaring kan worden gevonden, terwijl
- de plaatsen waar het middel is aangetroffen overeenkomen met die van de door de getuigen waargenomen (afzonderlijke) brandhaarden.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
eerste onderdeelricht zich tegen de hiervoor geciteerde overweging, aan het slot van rov. 3.5.5, dat niet in dispuut is dat indien de brand is gesticht, dit is gedaan door [betrokkene 1] kort voordat hij op 22 mei 2001 het bedrijfspand verliet. Volgens de klacht zijn dit oordeel en de daaruit voortvloeiende bewijsbeslissing rechtens onjuist, want in strijd met de devolutieve werking van het hoger beroep, althans onbegrijpelijk, omdat Twice-O zich wel degelijk op het standpunt had gesteld dat indien de brand is aangestoken, dit niet door [betrokkene 1] is gedaan en dit standpunt ook in hoger beroep als grief naar voren heeft gebracht. De toelichting op deze klacht verwijst naar diverse gedingstukken. De aanname dat, indien de brand is aangestoken, dit door [betrokkene 1] is gedaan volgt bovendien niet uit de door het hof aangehaalde deskundigenrapporten: geen van deze deskundigen beschrijft een scenario waarin aan [betrokkene 1] enige rol in de brand is of kan worden toegedicht. Tot zover de klacht.
circumstantial evidence. De betrekkingen tussen Twice-O en [betrokkene 1] zijn door het hof vermeld onder de vaststaande feiten. Het debat in de feitelijke instanties heeft zich toegespitst op de vraag of de brand is ontstaan door brandstichting (standpunt verzekeraars) dan wel een andere (technische) oorzaak had of kan hebben gehad (standpunt Twice-O). De betwisting door Twice-O van de stelling dat de brand is gesticht omvat, per definitie, de ontkenning dat de brand door [betrokkene 1] is gesticht. De aanwezigheid van [betrokkene 1] ter plaatse en het zeer korte tijdsverloop tussen het afsluiten en verlaten van het bedrijfspand door [betrokkene 1] en de eerste alarmmeldingen zijn – in elk geval op de in het middelonderdeel genoemde plaatsen in de gedingstukken – door Twice-O niet bestreden. Aan de vraag naar de betrokkenheid van [betrokkene 1], indien brandstichting is bewezen, zijn partijen in eerste aanleg niet of nauwelijks toegekomen. Nadat de rechtbank aan de hand van het verloop van de brand en van de aangetroffen sporen brandstichting bewezen had geacht, had de rechtbank weinig woorden nodig om tot de slotsom te komen dat [betrokkene 1] de hand moet hebben gehad in de brandstichting [3] .