ECLI:NL:HR:2003:AF7677

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/091HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake schadevergoeding na brand in bedrijfshal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen TIMCO IMPORT-EXPORT B.V. en NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING N.V. TIMCO, de eiseres tot cassatie, had Nationale Nederlanden gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage, met de vordering om schadevergoeding te ontvangen voor de schade die was ontstaan door een brand in haar bedrijfshal op 28 oktober 1986. TIMCO vorderde een bedrag van ƒ 451.852,40, vermeerderd met wettelijke rente, en vergoeding van kosten, schaden en interessen. Nationale Nederlanden betwistte de vordering en voerde aan dat de brand was veroorzaakt door merkelijke schuld van de verzekerde, in de zin van artikel 294 van het Burgerlijk Wetboek.

De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft TIMCO toegelaten tot bewijslevering, maar uiteindelijk de vordering afgewezen. TIMCO ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat de eerdere uitspraak bevestigde en de zaak terugverwees naar de Rechtbank voor verdere afdoening. Na meerdere getuigenverhoren heeft de Rechtbank opnieuw de vordering afgewezen. TIMCO heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de klachten van TIMCO in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de in de onderdelen 1, 2, 3 en 4.1 aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad bevestigde dat de Rechtbank en het Hof op basis van het beschikbare bewijs terecht hadden geoordeeld dat de brand op instigatie van de directeur van TIMCO was gesticht. De Hoge Raad heeft de vordering van TIMCO afgewezen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 4.451,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

12 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/091HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TIMCO IMPORT-EXPORT B.V.,
gevestigd te Aalst, gemeente Waalre,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G.C. Makkink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Timco - heeft bij exploit van 19 september 1988 verweerster in cassatie - verder te noemen: Nationale Nederlanden - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd:
1. Nationale Nederlanden te veroordelen om aan Timco te betalen de somma van ƒ 451.852,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 1987 tot de dag der algehele voldoening;
2. Nationale Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan Timco van door Timco geleden en te lijden kosten, schaden en interessen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 1987, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening.
Nationale Nederlanden heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 januari 1990 Timco toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt, dat de brand op 28 oktober 1986 in haar bedrijfshal niet op instigatie van Timco's directeur [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is gesticht.
Tegen dit vonnis heeft Timco hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Timco heeft geconcludeerd het vonnis van de Rechtbank van 17 februari 1990 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Nationale Nederlanden te veroordelen om:
i. aan Timco te betalen de somma van ƒ 335.486,72 alsmede een bedrag van ƒ 36.000,--, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 1987 tot aan de dag der algehele voldoening;
ii. aan Timco te vergoeden de door haar geleden - en te lijden - kosten, schaden en interessen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 1987 althans vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot die der algehele voldoening.
Bij arrest van 21 november 1991 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak naar de Rechtbank te 's-Gravenhage verwezen ter verdere afdoening.
Nadat de Rechtbank een groot aantal getuigen had gehoord, heeft zij bij eindvonnis van 18 januari 1995 de vordering afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft Timco hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 25 februari 1998 heeft het Hof Timco toegelaten feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit kan volgen, dat de litigieuze brand niet (mede) door [betrokkene 2] - verder: [betrokkene 2] - is aangestoken.
Na enquête en contra-enquête heeft het Hof bij arrest van 12 december 2001 het vonnis van de Rechtbank van 18 januari 1995 bekrachtigd.
De arresten van het Hof van 21 november 1991, 25 februari 1998 en 12 december 2001 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen voornoemde arresten van het Hof heeft Timco beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Nationale Nederlanden heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing naar het gerechtshof te Asterdam.
De advocaten van partijen hebben, elk bij brief van 16 mei 2003, op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 De in de onderdelen 1, 2, 3 en 4.1 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2 De hiervoor onder 1 weergegeven vordering van Timco strekt tot vergoeding van de ten gevolge van een brand in een bedrijfshal geleden schade op grond van een bij Nationale Nederlanden gesloten verzekering. Nationale Nederlanden heeft als (primair) verweer aangevoerd dat de brand is veroorzaakt door merkelijke schuld van de verzekerde in de zin van art. 294 K. Het Hof heeft in zijn - in de onderdelen 1 en 2 blijkens het hiervoor in 3.1 overwogene tevergeefs aangevochten - arrest van 21 november 1991 op grond van aan het reeds voorhanden bewijsmateriaal ontleende vermoedens voorshands bewezen geacht dat de brand op instigatie van de directeur van Timco ([betrokkene 1]) is gesticht en het vonnis van de Rechtbank, waarin Timco was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, bekrachtigd. Na het horen van de door partijen voorgebrachte getuigen heeft de Rechtbank geoordeeld dat Timco niet in deze bewijslevering was geslaagd. In hoger beroep heeft het Hof Timco overeenkomstig haar daartoe gedane bewijsaanbod toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan volgen dat de brand niet (mede) door [betrokkene 2] is aangestoken.
3.3 Onderdeel 4.2 richt zich met een rechtsklacht tegen de overweging van het Hof dat, voorzover Timco in hoger beroep een meeromvattend bewijsaanbod heeft gedaan dan alleen ter zake van het alibi van [betrokkene 2], daaraan wordt voorbijgegaan omdat dit aanbod tegen de achtergrond van de reeds gehouden getuigenverhoren onvoldoende is gespecificeerd (rov. 10). Betoogd wordt dat in geval van tegenbewijs niet geldt dat dit moet zijn voorafgegaan door een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod, ook niet, indien reeds getuigenverhoren zijn gehouden, tegen de achtergrond dààrvan. Dit betoog faalt. In een situatie als de onderhavige, waarin de rechter in eerste aanleg bepaalde door de ene partij gestelde feiten en omstandigheden voorshands bewezen heeft geacht en de andere partij heeft toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en die andere partij met het oog op deze bewijslevering een aantal getuigen heeft doen horen, mag van laatstgenoemde partij worden verwacht dat zij, indien zij vervolgens in hoger beroep een bewijsaanbod doet met de bedoeling aanvullend tegenbewijs te leveren, dit bewijsaanbod nader toelicht, bijvoorbeeld door te specificeren dat en waarom zij (bepaalde) getuigen (opnieuw) wil doen horen. Een toelichting als hier bedoeld heeft Timco wel gegeven met betrekking tot haar hiervoor in 3.2 en haar hierna in 3.4.1 vermelde bewijsaanbod. 's Hofs in de bestreden overweging vervatte oordeel dat een door Timco daarnaast gedaan algemeen aanbod tot het leveren van (aanvullend) tegenbewijs bij gebreke van enige toelichting daarop mag worden gepasseerd, geeft, zoals uit het hiervoor overwogene volgt, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4.1 Onderdeel 4.3 richt zich tegen het passeren van een - naar 's Hofs oordeel op zichzelf voldoende gespecificeerd - bewijsaanbod van Timco. Het betreft het volgende, in de Memorie van Grieven in het kader van de tegen rov. 13 van de Rechtbank aangevoerde grieven met betrekking tot de waardering van de verklaringen van onder meer de getuige [betrokkene 3] gedane, bewijsaanbod:
"In een gesprek met [betrokkene 1] en diens accountant [betrokkene 4] heeft [betrokkene 5] zich laten ontvallen: 'of u of ik worden besodemieterd' althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking. Terzake van die uitlating biedt Timco bewijs aan (getuigen: [betrokkene 1] en [betrokkene 4]). Die uitlating onderstreept dat [betrokkene 5] minst genomen twijfelde aan de juistheid van het verhaal van [betrokkene 6] en van van [betrokkene 7]. In zoverre bevestigt dat de juistheid van [betrokkene 3]s verklaringen".
Het Hof overweegt dat dit bewijsaanbod niet ter zake dienende is omdat, voorzover zodanige twijfel op enig moment bij [betrokkene 5] heeft bestaan, dit niet tot een andere bewijswaardering leidt (rov. 10). Deze overweging moet aldus worden verstaan dat naar het oordeel van het Hof, ook indien zou komen vast te staan dat [betrokkene 5] op enig moment twijfel heeft gehad over de (juistheid van de) verklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 7], dit niet tot een ander oordeel over het geleverde bewijs zou leiden.
3.4.2 Bij het bewijsaanbod heeft Timco verwezen naar een, door haar overgelegde, brief van [betrokkene 4] RA van 30 oktober 1995. Deze brief houdt in dat de in het bewijsaanbod bedoelde uitlating zou zijn gedaan tijdens een bespreking op 13 april 1987, waarbij behalve [betrokkene 4] aanwezig waren [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 8]. [Betrokkene 3] heeft als getuige, blijkens het van zijn verhoor opgemaakte proces-verbaal, verklaard over bepaalde uitlatingen van [betrokkene 5] tijdens gesprekken die veel later, enige jaren na de brand van 28 oktober 1986 (blijkens het proces-verbaal van zijn verhoor 'dacht' [betrokkene 3] eind 1990), hebben plaatsgevonden. Volgens de Rechtbank (rov. 13) komt deze verklaring van [betrokkene 3] erop neer dat [betrokkene 5], hoofd schaderegelaar van Nationale Nederlanden, heeft gezegd "dat hij wist dat "die twee" ([betrokkene 2] en [betrokkene 9]) de brand niet hadden gesticht, alsmede dat hij [betrokkene 3] heeft uitgenodigd om de echte brandstichter te zoeken, onder voorwaarde dat ook hij [betrokkene 1] moest aangeven als opdrachtgever" en dat "[betrokkene 1] moest hangen". Blijkens zijn in contra-enquête afgelegde verklaring heeft [betrokkene 5] ontkend deze door [betrokkene 3] vermelde uitlatingen te hebben gedaan. Wat de verklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] betreft, heeft het Hof in rov. 7 overwogen dat de verklaring van [betrokkene 6] inhoudt "dat [betrokkene 1] hem onder aanbieding van geld gevraagd heeft (of hij iemand wist) om de zaak in brand te steken - "aan de verzekering te verkopen" - en dat [betrokkene 2] en [betrokkene 9] eigener beweging [betrokkene 1] hebben aangewezen als referentie voor een (nieuwe) brandstichting door hen", en dat deze verklaring op relevante onderdelen wordt ondersteund door onder meer [betrokkene 7].
3.4.3 In het licht van het hiervoor in 3.4.2 overwogene en gelet op de (daaruit blijkende) beperkte strekking van het bewijsaanbod is het hiervoor in 3.4.1 weergegeven oordeel van het Hof met betrekking tot de relevantie daarvan niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd, terwijl in dit oordeel, anders dan in het onderdeel wordt betoogd, niet een prognose met betrekking tot het resultaat van de aangeboden bewijsvoering besloten ligt. 's Hofs oordeel dat dit bewijsaanbod als niet ter zake dienende kan worden gepasseerd, geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Timco in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Nationale Nederlanden begroot op € 4.451,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 12 september 2003.