Uitspraak
wonende te [woonplaats], Duitsland,
gevestigd te Apeldoorn, kantoorhoudende te Tilburg,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
7 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 december 2012. De zaak betreft een geschil in het verzekeringsrecht, specifiek rondom brandstichting en de waardering van getuigenbewijs. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank Breda en eerdere arresten van het hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door [eiser] in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), wat inhoudt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Aangezien het principale beroep van [eiser] faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep van Interpolis niet aan de orde. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.018,34. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door vice-president E.J. Numann, en de zaak is behandeld door de raadsheren C.A. Streefkerk, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek.