ECLI:NL:HR:2012:BW1732

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04955
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzekeringsrecht en brandschade met betrekking tot merkelijke schuld van verzekeringnemer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over verzekeringsrecht en brandschade. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 13 april 2010 was gewezen. Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. was de verweerder in cassatie en had voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De zaak betrof de vraag of de verzekeraar gehouden was tot uitkering van schadevergoeding na een brand, waarbij de vraag naar brandstichting en de merkelijke schuld van de verzekeringnemer centraal stond.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het Gerechtshof, waarin de feiten en de juridische context van de zaak zijn uiteengezet. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekte tot verwerping van het principaal cassatieberoep en tot buiten behandeling laten van het incidenteel beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het principale beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Delta Lloyd zijn begroot op € 5.886,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, en openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

8 juni 2012
Eerste Kamer
10/04955
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. M.A.R. Schuckinck Kool,
t e g e n
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Delta Lloyd.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 330615/ HA ZA 05-3413 van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2006, 13 april 2006, 13 juni 2007, 17 december 2008 en 3 juni 2009;
b. het arrest in de zaak 200.038.563/01 van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 april 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Delta Lloyd heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Delta Lloyd mede door mr. M.M. Stolp, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep en tot buiten behandeling laten van het incidenteel beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 17 april 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Delta Lloyd begroot op € 5.886,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 8 juni 2012.