In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte veroordeeld voor opzetheling tot een gevangenisstraf van twee weken. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij twee middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat het hof het verweer heeft verworpen dat de resultaten van de telefoontap uitgesloten moesten worden, omdat de rechter-commissaris ten onrechte toestemming heeft gegeven voor het opnemen van telefoongesprekken. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de telefoontap onrechtmatig was, omdat het misdrijf waarvoor de toestemming was verleend, niet voldeed aan de vereisten van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de melding van een inbraak en de daaropvolgende beroving van een telefoon.
Het tweede middel betreft de klacht dat de bewezenverklaring van opzetheling niet naar de eisen der wet is omkleed. De verdachte heeft een mobiele telefoon verworven, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de telefoon voor een laag bedrag heeft gekocht en wisselend heeft verklaard over de herkomst van de telefoon. Gezien deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de verdachte wist dat de telefoon van een misdrijf afkomstig was. Beide middelen falen, en de Hoge Raad heeft geen gronden gevonden om de uitspraak van het hof te vernietigen.