ECLI:NL:PHR:2011:BQ7061
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontheffing uit het ouderlijk gezag en de gevolgen voor de minderjarige
In deze zaak gaat het om de ontheffing van het ouderlijk gezag over een minderjarige dochter, geboren in 2006, van ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen. De ouders hebben na de geboorte van hun dochter geweigerd bijvoeding te geven op basis van hun geloofsovertuiging, wat leidde tot de voorlopige voogdij en ondertoezichtstelling door Bureau Jeugdzorg. De dochter verblijft sinds februari 2007 in een netwerkpleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelt. De ouders hebben sinds september 2007 nauwelijks contact met hun dochter en zijn van mening dat zij geen contact mogen opnemen, tenzij de dochter hen benadert. Het hof heeft in eerdere beschikkingen vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor hun dochter adequaat te vervullen, wat heeft geleid tot de ontheffing van het ouderlijk gezag. De ouders hebben geen verandering in hun situatie laten zien en er is geen perspectief op terugplaatsing van de dochter bij hen. Het hof oordeelt dat de ouders onmachtig zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, en dat het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders hebben geen garanties kunnen geven voor de zorg van hun dochter, wat de gezondheid van de minderjarige ernstig heeft bedreigd. De conclusie van de Hoge Raad is dat de ontheffing van het ouderlijk gezag gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en het welzijn van de minderjarige.