plv.
1. Een uittreksel uit het handelsregister (d.d. 17 juni 1998) en de statuten zijn als bijlage 5 resp. bijlage 6 bij het verslag van de onderzoeker gevoegd.
2. Zie voor een uitgebreidere beschrijving van de bedrijfsgeschiedenis nrs. 6.1- 6.7, pp. 5-9, van het verslag van de onderzoeker.
3. De koopovereenkomst is als bijlage 10 bij het verslag van de onderzoeker gevoegd.
4. De overeenkomst van geldlening is als bijlage 13 bij het verslag van de onderzoeker gevoegd.
5. De som van deze percentages is 100,01.
6. Een organigram is als bijlage 4 bij het verslag van de onderzoeker gevoegd.
7. JOR 1998, 167; NJ 1999, 348 en TVVS 1998, p. 373 e.v. (P.G.F.A. Geerts).
8. JOR 2001, 4, m.nt. F.J.P. van den Ingh.
9. Er zijn 33 nummers, maar vijf daarvan vallen toe aan de "Inleiding" en daaraan voorafgaande passages.
10. § 2.4.-2.7. van het verweerschrift, p. 3-4.
11. Evenals in haar beschikking van 8 oktober 1998, waarin zij de enquête heeft gelast.
12. Vgl. verweerschrift in cassatie nr. 3.5, p. 5. Zie over dit over dit onderwerp ook: M. Koelemeijer, Redelijkheid en billijkheid in kapitaalvennootschappen, 1999, pp. 32-33; Asser/Maeijer, 2-III, Vertegenwoordiging en rechtspersoon, 2000, nr. 250, i.h.b. p. 314; noot van J.M.M. Maeijer onder HR 17 mei 1991, NJ 1991, 645 (Tonnema), onder 3, p. 2721 rk en p. 2722 lk en de aldaar genoemde vindplaatsen in de parlementaire geschiedenis ; J.B. Huizink, Rechtspersonen (losbl.), aant. 4 bij art. 2:8; HR 12 mei 2000, NJ 2000, 439 ,JOR 2000, 145, m.nt. J.M. Blanco Fernndez.
13. Vgl. Asser/Maeijer, t.a.p.; zie ook H.J. de Kluiver, Goede trouw en rechtspersonenrecht, in A-T-D, Van Schilfgaarde-bundel, 2000, p. 234: " ? juist omdat de meerderheid de minderheid kan binden is toetsing aangewezen."
14. Cursiveringen toegevoegd.
15. Vgl. Asser/Maeijer, a.w., nr. 297, p. 396 e.v.; B. van Leeuwen, Verstrengeling van belangen en het vennootschapsrecht, TVVS 1987, i.h.b. pp. 32-34; P. van Schilfgaarde, Van de BV en de NV, 2001, p. 203. A.F.M. Dorresteijn, Tegenstrijdig belang van bestuurders en commissarissen, 1989, pp. 62-65, p. 101 en pp. 233 e.v.
16. Vgl. Van der Grinten, Handboek, 1992, nr. 172.1, i.h.b., p. 245 ("Bij kleine vennootschappen met enkele aandeelhouders zal het redelijk kunnen zijn dat over de vergaderdatum overleg plaatsvindt."); J.B. Huizink, a.w., art. 8, aant. 2; H.J. de Kluiver, a.w., p. 239; M. Koelemeijer, a.w., p. 344-345; J.M.M. Maeijer, Deelrechtsorde, redelijkheid en billijkheid en vennootschappelijk belang, in: A-T-D ,Van Schilfgaarde-bundel 2000,, p. 287; J.M.M. Maeijer in zijn noot onder OK 26 mei 1983, NJ 1984, 481, p. 1719 lk.; A.F. Verdam, Corporate opportunities, 1995, p. 83 e.v. en p. 135 e.v.
17. HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466, m.nt. J.M.M. Maeijer.
18. Zie in dit verband ook: (uitgebreider) de conclusie voor die uitspraak, §7.2-7.2.4 (NJ, p. 1871 rk-p. 1874 lk).
19. Sanders/Westbroek/Buijn/Storm, BV en NV, 1998, p. 290, spreken van een veelkoppige draak. M.J. van Vliet, WPNR 5984, 1990, p. 804 mk, spreekt van een kameleontisch begrip.
20. Vgl. Asser/Maeijer, a.w., nr. 534, p. 817, en Sanders/Westbroek/Buijn/Storm, a.w., p. 291. Deze schrijvers menen dat de term alleen betrekking heeft op wanbeleid t.a.v. de onderneming. Anders, in de zin dat alleen i.g.v. strijd met de elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap sprake is van wanbeleid: Van der Grinten, a.w., nr. 367, p. 647 en W.J. Slagter, Compendium van het ondernemingsrecht, 1996, p. 4.3.4..
21. Vgl. C.A. Boukema, Rechtspersonen (losbl.) aant. 2 bij art. 2:355 BW; P. van Schilfgaarde, a.w., p. 311; L. Timmerman, De concretisering van vage normen in het ondernemingsrecht, in: Van vennootschappelijk belang (Maeijer-bundel), 1988, p. 338 en Th. S. IJsselmuiden, TVVS 1990, p. 129-130 (n.a.v. de beschikking-OGEM) en TVVS 1995, p. 197.
22. § 10, p. 12-22. Vgl. verweerschrift in cassatie, nr. 5.3, p. 9-10.
23. Vgl. OK 26 mei 1983, NJ 1984, 481, en de noot van J.M.M. Maeijer onder deze uitspraak. Zie ook verweerschrift in cassatie, nr. 5.5, p. 10-11.
24. Ik neem aan dat de OK verwijst naar nr. 12 van de notulen van de a.v.a. van 23 maart 1998 (bijlage 3 bij het verslag van de onderzoeker).
25. Vgl. Asser/Maeijer, a.w., nr. 256, p. 328, die meent dat het begrip "zwaarwegend belang" in art. 2:217, lid 2 BW beperkt moet worden uitgelegd. Anders: Van der Grinten, a.w., nr. 203.1, p. 343, die meent dat het begrip ruim mag worden verstaan.
26. Asser/Maeijer, a.w., nr. 534, i.h.b. p. 817 en Slagter, t.a.p. Handelingen II, kamerst. [II 1969-1970] 9596, p. 2910. Vgl. ook verweerschrift in cassatie, § 2.6, p. 3-4.
27. Zie ook nrs. 5.9-5.11, p. 12-13 van het verweerschrift in cassatie.
28. Onder 46-52, p. 21-22.
29. Zie, met een iets andere redenering, het verweerschrift in cassatie, § 5.12-5.13, p. 13-14.
30. Vgl. verslag onderzoeker, p. 3 en bijlage 4.
31. Vgl. HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466, m.nt. J.M.M. Maeijer (OGEM). Vgl. ook het verweerschrift in cassatie, nrs. 2.2-2.7, p. 2-4,.
32. Vgl. ook M.W. Josephus Jitta, noot (sub 3) bij OK 16 mei 2001, JOR 2001, 145.
33. M.v.t., kamerst. [II [1967-1968] 9596, nr. 3, p. 9 (ontleend aan de toelichting van de Commissie Ondernemingsrecht).
34. VV II, kamerst. a.v. nr. 5, p. 19.
35. Handelingen II 8 april 1970, kamerst. a.v., p. 2903, rk. resp. p. 2908, lk.
36. M.v.a. II, kamerst. a.v., nr. 6, p. 16.
37. M.v.t., a.v., p. 9, ontleend aan de toelichting van de Commissie Ondernemingsrecht.
38. M.v.a. II, a.v., p. 15.
39. Als vorige noot.
40. Handelingen II, a.v., p. 2910 .
41. Handelingen II, 15 april 1970, p. 2994.
42. Zie b.v. Handelingen I, 8 september 1970, kamerst. a.v., p. 1095.
43. Vgl. HR 17 mei 1989, NJ 1993, 206; HR 4 juni 1997, NJ 1997, 671, m.nt. J.M.M. Maeijer, ro. 4.7.1, NJ, p. 3735-3736, mijn conclusie voor HR 28 juni 2000, NJ 2000, 556, m.nt. J.M.M. Maeijer, § 2.1.4.1, NJ, p. 3805 rk, en de aldaar genoemde vindplaatsen.
44. Handelingen II, 8 april 1970, kamerst. a.v., p. 2908.
45. Handelingen I, 8 september 1970, kamerst. a.v., p. 1094.
46. HR 28 juni 2000, NJ 2000, NJ 556, m.nt. J.M.M. Maeijer, ro. 3.4, p. 3809, lk.
47. Beschikking van 26 april 1972 NJ 1973, 6 en AA 1974, p. 118 e.v., m.nt. J.M.M. Maeijer.
48. AA 1974, p. 125-126. Later betoogde deze schrijver dat op een tijdelijk aangestelde commissaris, bij het ontbreken van statutaire bepalingen, de wettelijke bepalingen nopens taak, bevoegdheid en verplichtingen van toepassing zijn (Asser/Maeijer, a.w., nr. 536, p. 821-822). Aan die laatste uitlating mag men m.i. geen normatieve bedoeling toedichten.
49. Beschikking van 28 oktober 1993, TVVS 1994, p. 134-135, m.nt. P.G.F.A. Geerts.
50. TVVS 1994, p. 135.
51. Beschikking van 23 juni 1994 ,TVVS 1994, p. 277-279, m.nt. Th. S. IJsselmuiden.
52. Asser/Maeijer, a.w., nr. 536, p. 820 en Van der Grinten, a.w., nr. 367, p. 645.