VIII.
Proef- en trainingsvluchten.
De belanghebbende heeft in beroep aangevoerd, dat mede de kosten van proef- en trainingsvluchten als ondernemingskosten in aanmerking genomen zouden moeten worden, stellend (overweging 5 t.a.p.):
"Deze vluchten zijn noodzakelijk om corrosie op delen van de motor en het vliegtuig tegen te gaan."
De Inspecteur heeft in zijn vertoogschrift, blz. 3, gesteld:
"Ook al zou het vliegtuig een bedrijfsmiddel zijn, dan toch zijn minstens deze kosten als privé uitgaven te zien."
Het Hof is aan een beslissing hieromtrent niet toegekomen.
Aangezien deze kwestie mede van feitelijke aard is, zal daarnaar alsnog een onderzoek moeten worden ingesteld.
IX.
Investeringsaftrek.
Het is vaste jurisprudentie (ik citeer H.J. Hofstra, Inkomstenbelasting, 2e druk, 1981, par. 16.3, blz. 82),
"dat het in beginsel de ondernemer zelf is die kan bepalen wat hij tot zijn ondernemingsvermogen wil rekenen en wat niet. Daarbij moeten echter de eisen van de redelijkheid in acht worden genomen."
De eisen der redelijkheid impliceren in dit verband intussen geen toetsing aan de doelmatigheid, maar uitsluitend aan het daadwerkelijke gebruik van het desbetreffende vermogensbestanddeel.
Zo behoort een personenauto die nagenoeg uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, tot het verplichte ondernemingsvermogen (H.R. 23 juni 1954, BNB 1954/283 met noot H.J. Hellema).
Aangezien nu vast staat, dat het gebruik van het vliegtuig, minst genomen, in zeer aanzienlijke mate geschiedde in de beroepsuitoefening, stond het de belanghebbende, minst genomen, vrij het tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Hem komt dus investeringsaftrek toe. De Inspecteur heeft evenwel betwist, dat de kwalificatie als (art. 11, lid 1, 1e volzin, I.B.'64, oorspronkelijke tekst)
"luchtvaartuigen welke bestemd zijn om hoofdzakelijk het internationale verkeer te onderhouden",
van toepassing is.
Nu staat weliswaar vast, dat het vliegtuig daadwerkelijk gebruikt is voor internationale vluchten (verg. H.R. 18 januari 1978, BNB 1978/41), maar daarmede is zonder meer nog niet gezegd, dat het daartoe ook bestemd was. Dienaangaande zal derhalve alsnog een onderzoek van feitelijke aard dienen te worden verricht.