ECLI:NL:ORBAACM:2023:44

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AUA2022H00104
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en arbeidsongeschiktheid: rechtsgeldigheid en ingangsdatum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de geïntimeerde tegen een bevorderingsbesluit gegrond werd verklaard. De geïntimeerde, werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, was bevorderd naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse met ingang van 1 augustus 2019, maar had bezwaar gemaakt tegen deze ingangsdatum vanwege een periode van arbeidsongeschiktheid. Het Gerecht oordeelde dat de Gouverneur zich niet kon beroepen op een vaste gedragslijn en dat de motivering van het bevorderingsbesluit onvoldoende was. De Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van het Gerecht, maar vernietigde de opdracht aan de Gouverneur om opnieuw te beslissen over de bevordering, omdat de Raad zelf de ingangsdatum van de bevordering vaststelde op 1 april 2019, rekening houdend met de rechtspraak over arbeidsongeschiktheid. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 91 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak af, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin dit artikel als verouderd werd beschouwd. De Raad veroordeelde de Gouverneur tot vergoeding van proceskosten aan de geïntimeerde.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 juni 2023
Zaaknummer: AUA2022H00104

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 4 april 2022, GAZA nr. AUA202101376 (ECLI:NL:OGAACMB:2022:26; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Geïntimeerde],
wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
en
appellant.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 29 januari 2021 (Landsbesluit) heeft appellant besloten geïntimeerde met ingang van 1 augustus 2019 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse, schaal 7.
Geïntimeerde heeft tegen het Landsbesluit bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht dat bezwaar gegrond verklaard. Het heeft het Landsbesluit nietig verklaard, het heeft appellant opgedragen opnieuw te beslissen over de bevordering van geïntimeerde met inachtneming van de uitspraak en het heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2023, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is verschenen bij haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is vanaf 2002 in ambtelijke dienst van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGwA). Met ingang van 1 oktober 2014 is zij in haar functie van management ondersteuner bevorderd naar de rang van adjunct-commies, schaal 6. Voor bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse, schaal 7, geldt onder andere als eis dat betrokkene ten minste vier jaar diensttijd heeft voltooid in de rang van adjunct-commies. Geïntimeerde kwam dus op zijn vroegst voor bevordering naar adjunct-commies 1ste klasse in aanmerking met ingang van 1 oktober 2018.
1.2.
Geïntimeerde heeft in de periode van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2018 op 267 dagen haar functie niet vervuld als gevolg van arbeidsongeschiktheid.
1.3.
De (waarnemend) directeur van de DGwA heeft op 15 mei 2019 een positieve beoordeling over het functioneren van geïntimeerde gegeven en heeft het voorstel gedaan haar te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse met ingang van 1 oktober 2018.
1.4.
Het Departamento Recurso Humano (DRH) heeft het advies gegeven het eerste in aanmerking komende en voorgestelde bevorderingsmoment van 1 oktober 2018 op te schuiven. In de eerste plaats met negen maanden omdat geïntimeerde gedurende de anciënniteitsperiode (beoordelingsperiode) van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2018 in totaal 267 dagen arbeidsongeschikt was. Voor de anciënniteit geldt dat de betrokken ambtenaar een bepaald aantal jaren in de functie werkzaam dient te zijn, aldus het DRH, dat toevoegde: “Hier wordt impliciet bedoeld in actieve dienst”.
Omdat uit het webportaal van de Sociale Verzekeringsbank was gebleken dat geïntimeerde in de periode van 1 oktober 2018 tot 1 juli 2019 in totaal 31 dagen arbeidsongeschikt was, adviseerde het DRH om de bevordering nogmaals, nu met een maand, te verschuiven naar 1 augustus 2019.
1.5.
Bij het Landsbesluit is geïntimeerde overeenkomstig het DRH-advies bevorderd naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse, schaal 7 (dienstjaar 9), met ingang van 1 augustus 2019.
In een beslissing van appellant van eveneens 4 maart 2021 (Beslissing) is de afwijzing van het verzoek om eerdere bevordering nader gemotiveerd. Zo is overwogen dat bij een verzoek om bevordering de vaste beleidslijn wordt aangehouden dat het bevorderingsmoment wordt vertraagd indien sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid. “Arbeidsongeschiktheid van meer dan 90 dagen in de beoordelingsperiode leidt (…) tot het verschuiven van het bevorderingsmoment naar een latere datum”, aldus appellant. In de Beslissing zijn de gegevens over de verzuimduur vermeld.
1.6.
Geïntimeerde heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing in het Landsbesluit om de datum van ingang van haar bevordering te vertragen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht overwogen dat appellant zich niet kan beroepen op een vaste gedragslijn omdat van een voldoende kenbare gedragslijn geen sprake is.
2.1.
Verder heeft het Gerecht overwogen dat appellant ook uitleg heeft gegeven aan de bevorderingseisen van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba en dat de uitleg dat geïntimeerde voor de bevordering een goede beoordeling moet hebben en dat een periode van inactiviteit als gevolg van arbeidsongeschiktheid daarbij een rol kan spelen, op zichzelf een redelijke uitleg is.
2.2.
Het Gerecht heeft vervolgens beoordeeld of appellant deze uitleg correct en consistent heeft toegepast in deze zaak. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat, waar hier het functioneren van geïntimeerde positief is beoordeeld, het Landsbesuit aan een motiveringsgebrek lijdt.
2.3.
Het Gerecht acht het bezwaar tegen het Landsbesluit daarom gegrond, heeft dat besluit nietig verklaard en heeft aan appellant de opdracht gegeven binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek om bevordering van geïntimeerde, met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. Tot slot heeft het Gerecht appellant veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde tot een bedrag van Afl. 1.400,00.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak wat betreft de ingangsdatum van de bevordering bestreden. Hij heeft gewezen op de rechtspraak van de Raad waarvan in het bijzonder de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:81 en in vervolg daarop de uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:23. In verband met deze laatste uitspraak heeft appellant nader het standpunt ingenomen dat de ingangsdatum van de bevordering moet worden bepaald op 17 april 2019, welke datum om praktische redenen nader moet worden vastgesteld op 1 mei 2019.
4. Geïntimeerde heeft bepleit het hoger beroep ongegrond te verklaren.
4.1.
Verder heeft geïntimeerde erop gewezen dat in strijd met artikel 91 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) de aangevallen uitspraak niet tijdig is gedaan zodat er reden is haar een schadevergoeding wegens undue delay toe te kennen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
Hij wijst op de recente rechtspraak van de Raad betreffende het opschuiven van het bevorderingsmoment met een periode van inactiviteit wegens arbeidsongeschiktheid voor zover die het aantal van 90 dagen overschrijdt. De Raad volstaat met verwijzing naar de onder 3 vermelde uitspraken alsmede naar de uitspraak van de Raad van 31 mei 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:35. Toepassing van die rechtspraak op de inactiviteit in dit geval van (267 minus 90 dagen =) 177 dagen in de anciënniteitsperiode van vier jaar leidt tot de conclusie dat het moment van bevordering van geïntimeerde naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse moet worden bepaald op 27 maart 2019. De Raad kan zich in dit geval vinden in de nadere vaststelling - om praktische redenen en rekenkundig afgerond - op de eerste dag van de volgende maand: 1 april 2019.
5.2.
In lijn met zijn uitspraak van 12 oktober 2022 (ECLI:NL:ORBAACM:2022:92) acht de Raad het verder opschuiven van het bevorderingsmoment, omdat de datum van 27 maart 2019 valt in een periode waarin weer sprake was van inactiviteit wegens arbeidsongeschiktheid, niet in overeenstemming met de vereiste redelijke uitleg.
5.3.
De Raad komt dan tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt voor zover bij de aangevallen uitspraak de opdracht is gegeven om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
5.4.
De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen voor zover het bezwaar van geïntimeerde gegrond is verklaard en het Landsbesluit nietig verklaard is en appellant is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover aan appellant de opdracht is gegeven een nieuw landsbesluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De Raad zal appellant de opdracht geven een nieuw landsbesluit te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad hierboven in zijn uitspraak heeft overwogen.
5.5.
De Raad wijst het door geïntimeerde gedane verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 91 van de La af. Hij volstaat met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 februari 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:13. Daarin heeft de Raad het gelijkluidende artikel 91 van de in Curaçao geldende Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 als een verouderde bepaling buiten toepassing gelaten.
6. De Raad ziet aanleiding voor een veroordeling van appellant in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover het bezwaar gegrond verklaard is en het Landsbesluit nietig verklaard is en appellant is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten;
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aan appellant de opdracht is gegeven opnieuw op het verzoek om bevordering te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen;
draagt appellant op om binnen twee maanden na de datum van de uitspraak van de Raad een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in zijn uitspraak heeft overwogen;
veroordeelt appellant in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (eenduizend vierhonderd Arubaanse guldens).
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.