ECLI:NL:OGAACMB:2022:26

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202101376
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en ontvankelijkheid bezwaar tegen landsbesluit

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 4 april 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit van 29 januari 2021. Dit landsbesluit betrof de bevordering van klaagster naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) met ingang van 1 augustus 2019. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen de vertraging van haar bevordering, die volgens verweerder was veroorzaakt door haar langdurige arbeidsongeschiktheid in de beoordelingsperiode van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2018. Klaagster stelde dat de door verweerder gehanteerde gedragslijn niet schriftelijk was vastgelegd en dat zij vanaf 1 oktober 2018 voldeed aan de bevorderingseisen.

Het gerecht oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de termijn was ingediend. Klaagster had aangetoond dat zij pas op 23 maart 2021 kennis had genomen van het bestreden besluit. Het gerecht concludeerde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat er een kenbare gedragslijn bestond voor het verschuiven van bevorderingsmomenten bij langdurige arbeidsongeschiktheid. Bovendien had klaagster vanaf 1 oktober 2018 aan de anciënniteiteis voldaan en was zij positief beoordeeld door haar leidinggevende. Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde het bestreden landsbesluit, waarbij verweerder werd opgedragen om binnen twee maanden opnieuw te beslissen over de bevordering van klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 4 april 2022
Gaza nr. AUA202101376

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 29 januari 2021 [nummer] (bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 augustus 2019 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7).
Hiertegen heeft klaagster op 21 april 2021 bezwaar gemaakt bij dit gerecht (bezwaar).
Verweerder heeft op 3 augustus 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 10 januari 2022, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de La dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd pas op 23 maart 2021 kennis te hebben genomen van het bestreden landsbesluit, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
feiten
2.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGwA), laatstelijk in de functie van management ondersteuning.
2.2
Bij schrijven van 15 mei 2019 heeft de waarnemend directeur van de DGwA een voorstel gedaan om klaagster met ingang van 1 oktober 2018 naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) te bevorderen.
2.3
Bij advies van 30 september 2020 heeft het Departamento di Recurso Humano (DRH) geadviseerd om klaagster met ingang van 1 augustus 2019 naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) te bevorderen.
2.4
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van
1 augustus 2019 naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) te bevorderen.
bestreden landsbesluit
3. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat klaagster in de beoordelingsperiode, te weten van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2018, en tussen 1 oktober 2018 en 1 juli 2019 in totaal [267 + 31 =] 298 dagen arbeidsongeschikt is geweest en daarom over die periode geen oordeel kan worden gegeven over haar functioneren. Om die reden wordt het bevorderingsmoment met [9 + 1 =] 10 maanden verschoven naar 1 augustus 2019.
bezwaargronden
4. Het bezwaar richt zich tegen de verschuiving van de bevorderingsdatum naar
1 augustus 2019. Daaraan heeft klaagster - kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd. De door verweerder gestelde vaste gedragslijn dat bij arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer binnen een beoordelingsperiode het bevorderingsmoment wordt verschoven naar een latere datum, is nimmer schriftelijk vastgelegd dan wel aan het overheidspersoneel (waaronder klaagster) bekend gemaakt. Voor een dergelijke vertraging van een bevorderingsmoment is geen wettelijke basis. Vanaf 1 oktober 2018 voldoet klaagster aan de bevorderingseisen van 4 jaar dienstanciënniteit en een gunstige beoordeling, zodat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat wegens haar arbeidsongeschiktheid geen oordeel kan worden gegeven over haar functioneren. Het bestreden landsbesluit kan daarom niet in stand blijven.
wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
5.2
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B van die regeling opgenomen bevorderingseisen (eerste lid) en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht (tweede lid).
5.3
Voor bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) is, voor zover hier relevant, op grond van artikel 4, eerste lid, en bijlage B van de BRA vereist dat betrokkene een functie bekleedt welke een waardering op het niveau van adjunct-commies 1ste klasse rechtvaardigt en voorts dat de betrokkene reeds tenminste vier jaar dienst in de rang van adjunct-commies moet hebben volbracht.
beoordeling
6.1
Het geschil komt neer op de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten de bevordering van klaagster naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse met 10 maanden te vertragen.
6.2
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.3
Volgens verweerder komt aan hem op grond van artikel 4, tweede lid, van de BRA en vaste gedragslijn de bevoegdheid toe om een bevordering naar een latere datum te verschuiven in geval sprake is van arbeidsongeschiktheid gedurende een periode van 3 maanden of meer in een beoordelingsperiode. Bij klaagster was gedurende de beoordelingsperiode van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2018, en daarna tot 1 juli 2019, sprake van langdurige inactiviteit wegens ziekte. Over die periode kan geen oordeel worden gegeven over haar functioneren, waardoor de beoordelingsperiode wordt verschoven met 10 maanden, aldus verweerder.
6.4
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een voldoende kenbare gedragslijn op basis waarvan bij langdurige arbeidsgeschiktheid een bevorderingsmoment kan worden verschoven. Dat neemt echter niet weg dat verweerder bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid tot bevordering ex artikel 4 van de BRA in dit geval uitleg heeft gegeven aan de eis van geschikt en bekwaam zijn voor de functie (beoordelingseis). De door verweerder gegeven uitleg dat over een periode van langdurige arbeidsongeschiktheid in een beoordelingsperiode geen oordeel kan worden gegeven over het functioneren van een ambtenaar is op zichzelf een redelijke uitleg. Getoetst moet nog worden of verweerder deze uitleg correct en consistent heeft toegepast in deze zaak.
6.5
Vaststaat dat klaagster vanaf 1 oktober 2018 aan de anciënniteiteis van 4 jaar in de functie van adjunct-commies voldoet. Voorts blijkt uit het door klaagster op 15 mei 2019 ondertekende beoordelingsformulier dat haar leidinggevende, ondanks dat klaagster vaak ziek is geweest, klaagster toch positief heeft beoordeeld. Gelet hierop is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk waarom klaagster moet worden geacht op
1 oktober 2018 nog niet over een gunstige beoordeling te beschikken, waardoor zij niet per die datum bevorderd kan worden. Aldus lijdt verweerders beslissing om het bevorderingsmoment van klaagster te vertragen naar 1 augustus 2019 aan een motiveringsgebrek. Reeds hierom kan het bestreden landsbesluit niet in stand blijven.
7. Het bezwaar is gegrond. Het bestreden landsbesluit zal nietig worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak binnen twee maanden opnieuw een beslissing moeten nemen op het voorstel om klaagster per 1 oktober 2018 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7).
8. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, welke begroot worden op Afl. 1.400,-.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- verklaart het bestreden landsbesluit van 29 januari 2021, [nummer], wat betreft de ingangsdatum van de bevordering van klaagster naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse, nietig;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het voorstel om klaagster per 1 oktober 2018 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.