ECLI:NL:ORBAACM:2023:13

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
CUR2022H00260
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening, had bezwaar gemaakt tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn op grond van artikel 41, eerste lid, van de RAr op 7 oktober 2021 begon en op 5 november 2021 eindigde. Appellant heeft zijn bezwaar pas op 21 december 2021 ingediend, wat meer dan zeven weken te laat was. De Raad oordeelt dat het Gerecht het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij het bezwaar tijdig heeft ingediend. Bovendien kan het betoog van appellant dat het Gerecht niet binnen drie maanden uitspraak heeft gedaan, niet leiden tot ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad laat de bepalingen van artikelen 91 en 99 van de RAr buiten toepassing, omdat deze de rechtsbescherming van ambtenaren in gevaar zouden kunnen brengen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 24 augustus 2022, CUR202104365 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening,geïntimeerde (hierna: de minister),gemachtigde: mr. J.G. Ricardo

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2023. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 8 mei 2021 heeft appellant bij de minister bezwaar gemaakt tegen de brief van 29 januari 2021 waarin is beslist op de bezwaren van appellant van 23 december 2019 en 15 november 2019.
1.2.
Bij beschikking van 6 oktober 2021 (bestreden beschikking), door appellant ontvangen op 11 november 2021, heeft de minister beslist dat er opnieuw geen reden is om het bezwaarschrift in behandeling te nemen omdat er in de brief van 8 mei 2021 van appellant, geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die aanleiding geven om af te wijken van de brief van 29 januari 2021.
1.3.
Op 21 december 2021 heeft appellant daartegen bezwaar gemaakt bij het Gerecht. Dat bezwaar heeft het Gerecht bij de aangevallen uitspraak nietontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2. Appellant voert in hoger beroep aan dat het Gerecht in strijd met het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de RAr niet binnen drie maanden na het indienen van het bezwaarschrift uitspraak heeft gedaan.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 41, eerste lid, van de RAr wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking uitgesproken is.
Op grond van het derde lid wordt hij die bezwaar inbrengt na vorenbedoelde termijn, niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen.
Op grond van artikel 91, tweede lid, moet de uitspraak plaats hebben binnen drie maanden na het indienen van het bezwaarschrift bedoeld in artikel 43. Op grond van het derde lid vervalt de instantie indien binnen de in de vorige leden gestelde termijnen de einduitspraak niet heeft plaats gehad.
Op grond van artikel 99, eerste lid, is, indien zich het geval bedoeld in artikel 91, derde lid, voordoet, de klager in eerste instantie bevoegd de oorspronkelijke klacht aan de Raad voor te leggen binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijn gesteld in het tweede lid van dat artikel.
3.2.
De Raad stelt vast dat de bezwaartermijn op grond van artikel 41, eerste lid, van de RAr aanving op 7 oktober 2021 en verliep op 5 november 2021. Met zijn bezwaarschrift van 21 december 2021 heeft appellant zijn bezwaar ruim zeven weken te laat ingediend. Aldus dient op grond van artikel 41, derde lid, van de RAr beoordeeld te worden of appellant het bezwaar heeft ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. Vaststaat dat dit op 11 november 2021 het geval was zodat het bezwaarschrift uiterlijk 11 december 2021 moest zijn ingediend. Het op 21 december 2021 gemaakte bezwaar is daarmee alsnog niet binnen dertig dagen ingediend. Het Gerecht heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.3.
Het betoog van appellant dat het Gerecht niet binnen drie maanden na indiening van het bezwaarschrift uitspraak heeft gedaan, kan er niet toe leiden dat het bezwaar alsnog ontvankelijk is. Blijkens artikel 91, derde lid, van de RAr leidt dat slechts tot verval van instantie, waarna met toepassing van artikel 99, eerste lid, van de RAr de Raad kan worden geadresseerd. Indien het betoog van appellant zou worden gevolgd, leidt dat er dus toe dat het Gerecht geen uitspraak zal kunnen doen op een bezwaarschrift dat langer dan drie maanden geleden is ingediend. De Raad blijft dan over als enige rechterlijke instantie, doch uitsluitend indien de klager zijn klacht tijdig met toepassing van artikel 99, eerste lid, van de RAr aan de Raad heeft voorgelegd. Dit tast de rechtsbescherming van de ambtenaar vergaand aan, wat de wetgever destijds niet voor ogen heeft gestaan. Bovendien sluit een behandeltermijn van drie maanden niet meer aan bij de huidige praktijk binnen de rechtspleging. Om deze redenen laat de Raad de bepalingen van artikelen 91 en 99 van de RAr buiten toepassing.
3.4.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en drs. P.J. Thijssen en mr. M.A. Evertsz, leden, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.