ECLI:NL:OGHACMB:2024:226

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
AUA2024H00027
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking documenten na dodelijke val in parkeergarage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin het beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. [Appellant] had op 10 mei 2022 een Lob-verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten met betrekking tot het onderzoek naar de dodelijke val van [slachtoffer] in een parkeergarage. De minister heeft op 13 juni 2022 het verzoek afgewezen en volstaan met een schriftelijke samenvatting. Na bezwaar van [appellant] heeft de minister op 24 januari 2023 reëel op het bezwaarschrift beslist, maar het Gerecht verklaarde het beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Het Hof oordeelt dat de termijnoverschrijding [appellant] niet mag worden tegengeworpen, omdat de minister inhoudelijk op het bezwaar heeft beslist. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar, en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuwe beschikking te geven, waarbij de minister moet motiveren waarom bepaalde documenten niet openbaar kunnen worden gemaakt. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat er geen sprake is van beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

AUA2024H00027
Datum uitspraak: 13 november 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Nederland,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 27 december 2023 in zaak nr. AUA202204421, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister)
Procesverloop
Bij beschikking van 13 juni 2022 heeft de minister het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: Lob), afgewezen.
Op 27 juli 2022 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt.
Op 14 december 2022 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij beschikking van 24 januari 2023 heeft de minister reëel op het bezwaarschrift beslist en dat ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 december 2023 heeft het Gerecht het door [appellant] tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 oktober 2024. [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen. [appellant] heeft via een videoverbinding met Nederland deelgenomen aan de zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft de minister op 10 mei 2022 met een Lobverzoek verzocht om openbaarmaking van documenten die gaan over het onderzoek naar een dodelijke val van [slachtoffer] in een parkeergarage. Verzocht is om in digitale vorm te verstrekken, zo nodig geanonimiseerd:
"- rapporten van het resultaat van het sporenonderzoek en onderzoek aan de telefoon van de overledene die in het persbericht van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) wordt genoemd;
- Correspondentie (Whatsapp berichten, sms-berichten, brieven, e-mails) van het OM om tot de beslissing te komen het onderzoek te sluiten en over het onderzoek zelf, alsmede correspondentie tussen het OM en het Korps Politie Aruba (hierna: KPA) over het onderzoek zelf;
- Processen-verbaal die in het dossier van de zaak zijn opgenomen van de gehoren die werden afgenomen."
Bij de beschikking van 13 juni 2022 is vanwege het algemene en niet nader onderbouwde verzoek, de omvang van het dossier en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de overledene volstaan met het geven van een schriftelijke samenvatting als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Lob. Deze beschikking is per emailbericht van 15 juni 2022 aan [appellant] verzonden. In bezwaar daartegen heeft hij onder meer aangevoerd dat niet aan zijn Lob-verzoek is voldaan omdat hij heeft verzocht om documenten en niet om een samenvatting. Ook is niet ingegaan op zijn verzoek om correspondentie over de beslissing het onderzoek naar de dodelijke val te sluiten.

Aangevallen uitspraak

2. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat het beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet-ontvankelijk is omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend, en omdat er reeds reëel op het bezwaarschrift is beschikt. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift weliswaar te laat is ingediend, maar dat de minister in de reële beschikking op bezwaar inhoudelijk op het bezwaar heeft beslist. De rechtszekerheid vergt daarom dat niet tegengeworpen wordt dat het bezwaar (twee dagen) te laat is gemaakt. Het Gerecht heeft vervolgens geoordeeld dat het beroep nietontvankelijk moet worden verklaard omdat reeds reëel is beschikt. Daaraan doet niet af dat, zoals [appellant] betoogt, aan die reële beschikking gebreken kleven. Tegen de gestelde gebreken kan hij desgewenst beroep instellen en daarbij beroepsgronden naar voren brengen. Onder deze omstandigheid is er geen belang meer bij het beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar.

Hoger beroep

3. [ [appellant] betoogt ten eerste dat hij zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend omdat hij de beschikking pas twee dagen na dagtekening ontving. Daarnaast betoogt hij dat hij ondanks de reële beschikking van 24 januari 2023 nog steeds procesbelang had bij zijn beroep. Het Gerecht had de reële beschikking moeten beoordelen aan de hand van de in de beroepsprocedure aangevoerde gronden tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar. Hij wijst daarbij op de uitspraak van het Hof van 9 augustus 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:146, waarin is overwogen dat de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) zich er niet tegen verzet dat een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar inhoudelijk beoordeeld wordt. Daar was des te meer aanleiding voor omdat het Gerecht heeft geconstateerd dat er gebreken aan de reële beschikking kleven. Hij wenst dat de minister in ieder geval een inventarislijst maakt van de verzochte documenten, inclusief een overzicht van welke weigeringsgronden bij welke documentonderdelen van toepassing zijn volgens de minister.
3.1. Het Hof overweegt dat het Gerecht met juistheid heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Lar gaat de beroepstermijn van zes weken immers in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend, en niet op de dag nadat de beschikking is ontvangen. Het betoog dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend slaagt daarom niet. Het Hof overweegt vervolgens dat de termijnoverschrijding [appellant] echter niet mag worden tegengeworpen, zoals het Gerecht ook heeft overwogen, omdat de minister met de reële beschikking inhoudelijk op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtszekerheid vergt in een dergelijk geval dat de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van de minister, [appellant] niet tegenwerpt dat het bezwaar niet tijdig is gemaakt (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, waarbij het Hof in zijn uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:2, aansluiting heeft gezocht). Er was dus geen grond om het tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens termijnoverschrijding.
3.2. Het Hof overweegt verder dat er ook geen grond was om het beroep nietontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. Weliswaar heeft de minister op 24 januari 2023 reëel op het bezwaar beschikt met een ongegrondverklaring, maar [appellant] heeft daartegen geen beroep ingesteld. Ten tijde van de zitting van het Gerecht op 8 maart 2023 kon dat ook niet meer omdat de beroepstermijn een dag eerder op 7 maart 2023 was verstreken. [appellant] heeft in beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar ook inhoudelijke gronden tegen de afwijzing aangevoerd. In een dergelijke situatie behoudt de insteller van het beroep (proces)belang bij een beoordeling van de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar. Het Gerecht had het beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar dan ook moeten beoordelen aan de hand van de daartegen gedurende de procedure aangevoerde inhoudelijke gronden (zie de uitspraak van het Hof van 20 november 2015, ECLI:NL:OGHACMB:2015:33). Het betoog slaagt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is gegrond, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het Hof laat een terugverwijzing naar het Gerecht met toepassing van artikel 53d, tweede en derde lid, van de Lar achterwege. Het beroepschrift is niet alleen ontvankelijk, maar ook kennelijk gegrond reeds omdat de minister ter zitting heeft erkend dat er gebreken kleven aan de reële beschikking van 24 januari 2023 omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom is volstaan met een samenvatting en waarom bepaalde stukken niet openbaar konden worden gemaakt. Het Hof zal de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigen en de minister opdragen opnieuw - inhoudelijk - op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van hetgeen hierna in 5 wordt overwogen. Omdat voorkomen moet worden dat er twee inhoudelijke beslissingen op het bezwaarschrift zijn, benadrukt het Hof dat de minister een nieuwe - inhoudelijke - beschikking moet geven die in de plaats treedt van de beschikking van 24 januari 2023 waartegen geen beroep is ingesteld. Dit vloeit voort uit de uitspraak van het Hof van 20 november 2015.
5. Over de nieuw te nemen beslissing op het bezwaarschrift merkt het Hof ter voorlichting van partijen het volgende op. De beschikking van 24 januari 2023 is niet gemotiveerd. Zoals ter zitting ook is besproken ligt het voor de hand dat de minister eerst een gemotiveerde beslissing op de bezwaren van [appellant] tegen de beschikking van 13 juni 2022 neemt. Het Hof merkt daarbij op dat het verzoek van [appellant] ziet op openbaarmaking van een onderzoeksdossier van een door de politie onder gezag van het OM uitgevoerd onderzoek en de daarop volgende besluitvorming door het OM. In de beschikking van 13 juni 2022 is een uitvoerige en gedetailleerde samenvatting van de bevindingen uit het onderzoek verstrekt. De ervaring leert verder dat in dergelijke dossiers veel informatie zit die zich niet voor openbaarmaking leent, bijvoorbeeld informatie die de persoonlijke levenssfeer raakt en/of personen onevenredig kan benadelen of informatie die vanwege het belang van opsporing en vervolging niet openbaar kan worden gemaakt. Verder is denkbaar dat een dergelijk dossier documenten bevat die zijn bestemd voor intern beraad en die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De minister kan er bij een dergelijk verzoek voor kiezen om een samenvatting van het dossier te geven, maar zal dan wel per document of ten minste per categorie van documenten moeten aangeven welke weigeringsgrond zich tegen openbaarmaking verzet. Verder moet de minister motiveren waarom geen kopieën van documenten kunnen worden verstrekt. Denkbaar is dat er onder de documenten in het dossier bijvoorbeeld samenvattingen van de bevindingen van onderzoek zitten. Dergelijke samenvattingen zouden wellicht, mogelijk gedeeltelijk geschoond, wel kunnen worden verstrekt.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 27 december 2023 in zaak nr. AUA202204421;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
III.
vernietigtde fictieve afwijzende beschikking op bezwaar;
IV.
draagtde minister van Justitie en Sociale Zaken
opom binnen zes weken met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beschikking te geven;
V.
gelastdat het Land Aruba aan V.H. [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
.