[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres 1] te [woonplaats].
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis vrijgesproken van het onder 1 (primair en subsidiair) en 2 ten laste gelegde. Het Gerecht heeft de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op
24 augustus en 23 november 2023.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. A. Tiggelaar, en van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.A. van den Berg, advocaat te Curaçao, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal
vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren. Haar vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman heeft – kort gezegd – bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 (primair en subsidiair) en 2 ten laste gelegde.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
Feit 1
dat hij op of omstreeks 30 januari 2021 in Curaçao, als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmee rijdende over de Moontjeweg, althans een weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door toen en aldaar als bestuurder van die personenauto roekeloos, althans hoogst, zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onoplettend te rijden, immers heeft/is hij, verdachte,
- terwijl zijn, verdachtes, aandacht was verslapt en/of hij niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of het verkeer heeft besteed en/of zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of niet voortdurend de handeling(en) heeft verricht die van hem, verdachte, als verkeersdeelnemer werden vereist en/of
- terwijl op die weg de duisternis was ingetreden en/of
- gereden op een vrijwel (droge) rechte weg met onbelemmerd zicht, met straatverlichting en – ter hoogte van de aanrijding – verlichting vanaf een naastgelegen perceel en/of
- zonder enige rem- of uitwijksporen op het wegdek achter te laten en/of
- niet, althans niet voldoende, en niet tijdig uitgeweken om een botsing te voorkomen met een aan de rechter(kant) van de weg lopende, althans zich bevindende, voetganger,
waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen de door hem bestuurde personenauto en genoemde voetganger, ten gevolge waarvan die voetganger, [slachtoffer 1], werd gedood,
terwijl hij, verdachte, tijdens voormeld ongeval verkeerde onder kennelijke invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank dan wel geestverruimende middelen.
subsidiair
dat hij op of omstreeks 30 januari 2021 in Curaçao, als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmee heeft gereden op de weg, te weten de Moontjeweg, immers heeft/is hij, verdachte,
- terwijl zijn, verdachtes, aandacht was verslapt en/ of hij niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of het verkeer heeft besteed en/of zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/ of niet voortdurend de handeling(en) heeft verricht die van hem, verdachte, als verkeersdeelnemer werden vereist en/of
- terwijl op die weg de duisternis was ingetreden en/of
- gereden op een vrijwel (droge) rechte weg met onbelemmerd zicht, met straatverlichting en – ter hoogte van de aanrijding – verlichting vanaf een naastgelegen perceel en/of
- zonder enige rem- of uitwijksporen op het wegdek achter te laten en/of
- niet, althans niet voldoende, en niet tijdig uitgeweken om een botsing te voorkomen met een aan de rechter(kant) van de weg lopende, althans zich bevindende, voetganger,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd.
Feit 2
dat hij op of omstreeks 30 januari 2021 in Curaçao als bestuurder van een voertuig, een personenauto, daarmee heeft gereden, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten alcohol, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten dat het gebruik ervan, al dan niet in combinatie met een andere stof, de rijvaardigheid kan verminderden, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Standpunt van het openbaar ministerie
De procureur-generaal heeft het volgende aangevoerd. De plaats waar de verdachte het slachtoffer op 30 januari 2021 heeft aangereden, waardoor zij is komen te overlijden, was overzichtelijk. Er waren geen obstakels op of naast de weg die het zicht van de verdachte op de weg belemmerden. De straatverlichting, verlichting vanuit een perceel langs de weg en de koplampen van de auto van de verdachte boden onbelemmerd zicht op de weg. Gelet daarop had de verdachte het slachtoffer tijdig moeten kunnen waarnemen. Het feit dat de verdachte haar niet tijdig heeft waargenomen, rechtvaardigt de conclusie dat de aandacht van de verdachte was verslapt, dan wel dat hij zijn aandacht niet voortdurend aan de weg en het verkeer heeft besteed. Dit leidt tot de slotsom dat de verdachte minst genomen aanmerkelijk onachtzaam en onoplettend heeft gereden, en dat het aan zijn schuld te wijten is dat het slachtoffer om het leven is gekomen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman onderschrijft de weging van de feiten van de eerste rechter en de conclusies die de eerste rechter daaraan heeft verbonden, inhoudende dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 (primair en subsidiair) en 2 tenlastegelegde, en heeft het volgende aangevoerd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de aanrijding niet het gevolg was van een actieve handeling van de verdachte (slingeren, te hard of anderszins onbehoorlijk rijden). De vraag of de aanrijding onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze had kunnen worden voorkomen door een tijdige verkeershandeling van de verdachte, moet ontkennend worden beantwoord. Het verkeersgedrag van de verdachte voorafgaand aan de aanrijding en voor zover relevant ook direct erna, was niet zodanig dat kan worden gezegd dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is als bedoeld in artikel 2:284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdediging benadrukt dat de strafverzwarende omstandigheid van artikel 2:286 Sr niet van invloed is op de bewezenverklaring van de bestanddelen van artikel 2:284. Alcoholgebruik leidt niet tot automatische bewezenverklaring van artikel 2:284 Sr. Het moet gaan om concrete feitelijke handelingen in het verkeer.
De verdachte was onder invloed van alcohol. In het deskundigenrapport van het Analytisch Diagnostisch centrum wordt aan de hand van het aangetroffen ethanolgehalte in het volbloed van 1,1mg/ml geconcludeerd dat naar alle waarschijnlijkheid het reactievermogen van de verdachte ten tijde van de bloedafname negatief was beïnvloed. Op grond van een waarschijnlijkheidsoordeel kan echter niet worden aangenomen dat de verdachte zodanig onder invloed was dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht, dan wel dat hij onvoorzichtig heeft gereden, aldus de raadsman.
De raadsman is verder uitvoerig ingegaan op de daar en toen door het slachtoffer gemaakte keuzes. Zo liep zij niet aan de overzijde van de weg, droeg zij donkere kleding en heeft zij ook overigens geen voorzorgsmaatregelen genomen om zichzelf zichtbaar(der) te maken voor de andere verkeersdeelnemers, terwijl de straatverlichting ter plaatse niet optimaal functioneerde. Bovendien heeft zij zich niet gehouden aan het voorschrift van artikel 31 Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 (Wvv) om als voetganger het voetpad of de berm te gebruiken.
De raadsman heeft ten slotte uitvoerig verweer gevoerd betreffende het in hoger beroep in het dossier gevoegde beeldmateriaal. In de kern komt het verweer erop neer dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken mede op grond van de toen ter terechtzitting getoonde beelden en dat ten aanzien van de in hoger beroep (weer of alsnog) in het dossier gevoegde beelden niet objectief kan worden vastgesteld dat dit hetzelfde beeldmateriaal betreft.
Het Hof overweegt daartoe als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 2:284 Sr komt het volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 2:284 Sr. Daarbij verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, afgeleid kan worden dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid (ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Het gebruik van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen, zoals het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank, kan bijdragen aan het oordeel dat er sprake is van schuld (ECLI:NL:HR:2014:3616). Schuld
De verdachte is na een avond uit omstreeks 05:45 uur via de Moontjeweg naar huis gereden met een snelheid van 50 tot 60 km/uur. De weg waarop hij reed werd verlicht door straatverlichting, de koplampen van de auto van de verdachte (volgens zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg op de felste stand, het Hof begrijpt: met groot licht) en ter hoogte van de plek van het ongeval door ‘day light’ verlichting van de gevel van de woning gelegen aan de [adres 2] die scheen op de onverharde berm en op de rijbaan. Er waren, zo blijkt uit het dossier, op en langs de weg geen blokkades die het zicht van de verdachte belemmerden. De verdachte was onder invloed van alcohol. Uit het resultaat van het bloedonderzoek is gebleken dat het bloedalcoholgehalte van de verdachte zich meer dan twee uur na het incident nog ruim boven de wettelijk toegestane limiet bevond, namelijk meer dan twee keer het wettelijk toegestane maximum.
Het slachtoffer bevond zich op dezelfde weghelft als de verdachte en bewoog in dezelfde richting als de verdachte. Gebleken is dat zij op de uiterste rechterzijde van de rijbaan van de Moontjeweg liep. De verdachte heeft het slachtoffer van achteren aangereden. Zij is door de kracht van de botsing gelanceerd en op ongeveer 15 meter van de plek van de aanrijding in de berm terechtgekomen, alwaar zij aan haar verwondingen is overleden. De verdachte heeft zijn voertuig ongeveer 70 meter van de plek van de aanrijding tot stilstand gebracht. Hij heeft de hulpdiensten gebeld.
De verdachte heeft het slachtoffer, naar eigen zeggen, niet gezien, waardoor hij niet heeft geremd of is uitgeweken. Gelet echter op de hiervoor beschreven omstandigheden – de straatverlichting, de verlichting van de koplampen van de auto van de verdachte en de verlichting van perceel [perceel] die scheen op de onverharde berm en op de rijbaan ter hoogte van de plek waar de aanrijding heeft plaatsgevonden, terwijl er geen sprake was van obstakels op of langs de weg die het zicht van de verdachte op de weg hebben belemmerd, noch van overige externe omstandigheden die verdachtes waarneming nadelig hebben kunnen beïnvloeden – had de verdachte het slachtoffer, naar het oordeel van het Hof, bij voldoende mate van oplettendheid tijdig kunnen en moeten zien, zodat hij hierop tijdig had kunnen en moeten reageren door zijn auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was (artikel 45 Wvv). Het Hof betrekt in zijn overwegingen dat op vrijwel alle wegen in Curaçao, en zeker ook op de door bebouwd gebied lopende Moontjeweg, ook vroeg in de ochtend, rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat voetgangers zich op de rijbaan bevinden. Het alcoholgebruik van de verdachte draagt bij aan het schuldverwijt dat hem moet worden gemaakt en vormt daarbij een strafverzwaringsgrond uit hoofde van artikel 2:286 Sr.
Gedragingen slachtoffer
Eigen schuld of medeschuld is in beginsel niet relevant voor het bewijs van de schuld van de verdachte. Dit is slechts anders indien de onvoorzichtigheid van de ander zo groot is geweest dat de onvoorzichtigheid van de verdachte te gering wordt om schuld in de zin van artikel 2:284 Sr op te leveren.
Vooropgesteld wordt dat het Hof de raadsman niet volgt in zijn stelling dat het slachtoffer de voorschriften van artikel 31 Wvv heeft overtreden. Dit artikel schrijft voor dat voetgangers, indien, zoals in het onderhavige geval, het trottoir en het fietspad ontbreekt, de berm
ofde uiterste zijde van de rijbaan gebruiken. Dat laatste is precies wat het slachtoffer heeft gedaan.
Hoewel het in het algemeen raadzaam is ervoor te zorgen dat men goed zichtbaar is voor de overige verkeersdeelnemers en men in de meeste gevallen het best op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer kan lopen, is hier geen sprake van een situatie waarin het slachtoffer een dusdanig verwijt kan worden gemaakt dat niet meer kan worden gezegd dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Het Hof herhaalt dat de verdachte het slachtoffer onder de ter plekke geldende omstandigheden, zoals hiervoor omschreven, had kunnen en moeten waarnemen.
Onder zodanige invloed dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat is (feit 2)
Voor bewezenverklaring van een tenlastelegging als de onderhavige is, voor zover hier van belang, beslissend of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte onder zodanige invloed van de desbetreffende stof verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht (ECLI:NL:HR:2004:AO4048). Het gaat met andere woorden om de vraag of aangenomen mag worden dat de gemiddelde bestuurder in de vastgestelde omstandigheden van het geval niet meer tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht en een daarop gegrond ernstig vermoeden dat ook de verdachte niet meer tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht (ECLI:NL:HR:2012:BT2669). Het is algemeen bekend dat door het gebruik van alcohol het reactievermogen en het waarnemingsvermogen afnemen en dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid kan verminderen. Het is ook algemeen bekend dat deze invloed op de rijvaardigheid reeds optreedt bij het gebruik van twee (standaard)glazen alcoholhoudende drank, hetgeen ongeveer neerkomt op een promillage van 0,5 mg/ml. Dit is precies de reden waarom de wetgever het besturen van een voertuig met een promillage van meer dan 0,5 mg/ml strafbaar heeft gesteld.
In het onderhavige geval heeft de verdachte in de uren voorafgaand aan het ongeval alcohol genuttigd. Dat blijkt reeds uit zijn eigen verklaring. Niet duidelijk is om hoeveel alcoholische consumpties het precies ging. Het Hof constateert dat hetgeen de politie als verdachtes verklaring heeft opgetekend enigszins afwijkt van hetgeen de verdachte daarover ter terechtzitting heeft verklaard. Wat daar ook van zij, in het bloed van de verdachte is een promillage van 1,1 mg/ml aangetoond. Gebleken is dat de bloedafname om 08.00 uur heeft plaatsgevonden, dat wil zeggen meer dan twee uur na het ongeval. Ervan uitgaande dat tijdverloop leidt tot geleidelijke afname van het alcoholgehalte in het bloed, moet het promillage in het bloed van de verdachte ten tijde van het ongeval nog hoger zijn geweest.
Gelet op al het bovenstaande acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een auto heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten dat het gebruik ervan de rijvaardigheid kan verminderden, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Ontbrekende videobeelden
Het Hof verwerpt het op dit punt gevoerde verweer van de raadsman, aangezien de procureur-generaal ter terechtzitting heeft bevestigd dat de ter terechtzitting van het Hof afgespeelde beelden dezelfde zijn als de beelden die in eerste aanleg zijn vertoond. Het Hof heeft geen enkele reden om aan die mededeling te twijfelen.
Het Hof acht – met eenparigheid van stemmen – wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Feit 1
dat hij op 30 januari 2021 in Curaçao, als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Moontjeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door toen en aldaar als bestuurder van die personenauto aanmerkelijk onachtzaam en onoplettend te rijden, immers heeft hij, verdachte,
- niet voortdurend de aandacht aan de weg en het verkeer besteed en
- gereden op een vrijwel (droge) rechte weg met onbelemmerd zicht, met straatverlichting en – ter hoogte van de aanrijding – verlichting vanaf een naastgelegen perceel en
- niet uitgeweken om een botsing te voorkomen met een aan de rechterkant van de weg lopende voetganger,
waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen de door hem bestuurde personenauto en de voetganger, ten gevolge waarvan die voetganger, [slachtoffer 1], werd gedood,
terwijl hij, verdachte, tijdens voormeld ongeval verkeerde onder kennelijke invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank.
Feit 2
dat hij op 30 januari 2021 in Curaçao als bestuurder van een personenauto daarmee heeft gereden, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten dat het gebruik ervan de rijvaardigheid kan verminderden, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moe
st worden geacht.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Opgemerkt wordt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Een proces-verbaal van 16 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (pagina 25 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Dit proces-verbaal behelst bevindingen betreffende de plaats van de botsing, plaatsaanwijzing en reconstructie. Op 30 januari 2021 omstreeks 05.50 uur werd gemeld dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden op de Moontjeweg ter hoogte van perceel [perceel]. Een voetganger zou aldaar door een personenauto zijn aangereden, en ten gevolge van die aanrijding ter plaatse zijn overleden. Ter plaatse bleek het een aanrijding te zijn tussen een door [verdachte] bestuurde personenauto met het kenteken [kentekennummer 1] en [slachtoffer 1].
De Moontjeweg begint vanaf de Kaya Frank Curiel en eindigt ten westen van de Helmin Magno Wiels Boulevard op een naamloze weg leidende door Groot Piscadera. Het verkeer op de Moontjeweg is toegestaan in beide richtingen. De rijbaan van de Moontjeweg is ter hoogte van de plaats van de aanrijding verdeeld in een noordelijke en een zuidelijke weghelft. De Moontjeweg is ongeveer 5.80 meter breed ter hoogte van de plaats van het ongeval. Ten zuiden van de rijbaan zijn lichtmasten geplaatst met openbare straatverlichting. Deze lichten waren aan ten tijde van de aanrijding. Het perceel [perceel] is gelegen ten noorden van de onverharde berm, ter hoogte van de plaats van de aanrijding. Aan de zuidgevel van dat perceel is zogenaamde "day light" verlichting bevestigd. Deze verlichting straalde licht uit zowel op de open plek als op de rijbaan ter hoogte van de plaats van de aanrijding. De onverharde berm gelegen ten zuiden van de rijbaan van de Moontjeweg is smal. Door de begroeiing zijn de voetgangers genoodzaakt om op de rijbaan te lopen. De onverharde berm gelegen ten noorden van de rijbaan van de Moontjeweg is ter hoogte van de plaats van het ongeval ongeveer 4 meter breed. Op die plek en in de omgeving zijn er geen obstakels op of langs de weg die het zicht van bestuurders kunnen belemmeren.
De Moontjeweg is buiten de bebouwde kom. Daar geldt een maximum snelheid van 60 kilometer per uur. Het wegdek was ten tijde van het ongeval droog.
Ik zag een levenloos lichaam van een vrouw (voetgangster). Zij lag ter hoogte van perceel [perceel]. Zij was in het zwart gekleed en lag in een onnatuurlijke stand. De dood van de voetgangster is omstreeks 06.50 uur geconstateerd door politiearts dr. A. Maduro. Tijdens gerechtelijke sectie gedaan op 2 februari 2021 is gebleken dat het linker bovenbeen van het slachtoffer aan de achterzijde verschillende fracturen heeft opgelopen.
Ik zag dat het voertuig tot stilstand was gekomen op een afstand van ongeveer 70.80 meter na de plaats van de botsing. Ik zag dat het voertuig beschadigingen had aan de rechter voorhoek, rechter voorspatscherm, rechter deurstijl, rechter buitenspiegel, motorkap en voorruit.
De plaats van de botsing is in dit geval op de rijbaan, langs de weg rand van de Moontjeweg, ter hoogte van perceel [perceel]. Op het moment van de aanrijding is het standbeen (rechterbeen) van de voetgangster met kracht van het wegdek gerukt. Hierdoor is wrijving ontstaan tussen de rechter slipper en het wegdek. Door deze wrijving is een veegspoor ontstaan op het wegdek.
Er zijn geen verse rem- of uitwijksporen voor, op of na de plaats van de botsing.
Aan de hand van de ter plaatse aangetroffen sporen, beschadigingen aan het voertuig, het sporenbeeld en nader ingesteld onderzoek is de toedracht van het ongeval als volgt. De voetgangster liep aan de uiterste rechterzijde van de noordelijke weghelft van de Moontjeweg in de richting van de Helmin Magno Wiels Boulevard. De bestuurder van het voertuig reed ook op de noordelijke weghelft van de rijbaan van de Moontjeweg in dezelfde richting. Ter hoogte van het perceel [perceel] botste de bestuurder van het voertuig met de rechter voorhoek van zijn auto tegen het linkerbeen van de voetgangster aan zonder enig rem- of uitwijksporen op het wegdek achter te laten. Door de botsing sloeg de voetgangster met kracht tegen het voertuig en werd zij daarna gelanceerd. Zij belandde op een afstand van ongeveer 14.90 meter van de plaats van de botsing. Het voertuig kwam tot stilstand op een afstand van 70.80 meter na de botsing
2. Een geschrift, te weten een rapport van het Analytisch Diagnostisch Centrum van 3 februari 2021, opgemaakt door dr. L. Althaus (ongenummerd). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
The cause of death was a polytrauma (combination of multiple, severe, life threatening injuries) with an “internal decapitation” (complete neck fracture with laceration of the medulla oblongata), caused by a traffic accident.
The findings prove a primary collision with the car coming from behind on the posterior left upper leg in a height above ground of ca. 65 cm. After the first contact with the car, the body rotated to the right along the longitudinal axis with a second contact on the right side of the car and a third impact on the ground with the right side of the head and with severe hyperflexion of the neck. The findings indicate that she was standing/walking on her right foot at the moment of the first contact with the car.
The autopsy findings can be fully reconciled with the previous investigations on the cause of the accident.
3. Een geschrift, te weten een rapport van het [medisch centrum] van 22 februari 2021, opgemaakt door drs. F. Faulborn (pagina 53 e.v.). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1985
Afnamedatum: 30 januari 2021 om 08:00 uur
Materiaal: volbloed.
Aan de hand van het aangetroffen alcoholgehalte in het volbloed van 1,1 mg/ml dient geconcludeerd te worden dat naar alle waarschijnlijkheid het reactievermogen van betrokkene ten tijde van de bloedafname negatief was beïnvloed.
Nadere overweging:
Dat de bloedafname plaatsvond op 30 januari 2021 omstreeks 08.00 uur blijkt ook uit een aanvullend proces-verbaal van 6 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2].
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 20 mei 2022, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die zitting. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Met mijn auto rijd ik – als het donker is – op de felste verlichting, zodat ik de straat kan zien. Ik reed 60 km per uur.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 24 augustus 2023. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 30 januari 2021 met mijn auto gereden op de Moontjeweg in Curaçao. Ik had alcohol gedronken. Ik heb het slachtoffer niet gezien. Ik was onderweg naar huis. Net voordat wij thuiskwamen voelde ik iets.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezen wordt als volgt gekwalificeerd:
ten aanzien van feit 1 primair
aan het verkeer deelnemen en zich daarbij zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige tijdens het ongeval verkeerde onder kennelijke invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank;
handelen in strijd met artikel 22, eerste lid, van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd. In dat verband wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop, aan welk ongeval de verdachte ‘aanmerkelijke schuld’ heeft, en waarbij alcohol gebruik (minder dan 570 µg/l) in het spel was een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegd voor de duur van twee jaren als richtsnoer gegeven.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto door onoplettendheid en onachtzaamheid een verkeersongeval veroorzaakt. Ook was hij zodanig onder invloed van alcohol dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. De verdachte heeft, terwijl de weg waarop hij reed verlicht werd door de straatverlichting, de koplampen van zijn auto en op de plek van het ongeval ook door ‘day light verlichting’ van de voorgevel van een daar gelegen woning, en er geen omstandigheden waren die zijn zicht hebben belemmerd, het op de uiterste rechterzijde van zijn weghelft lopende slachtoffer van achteren aangereden. Hij heeft aldus zijn auto niet tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Als gevolg van verdachtes handelen heeft het 26-jarige slachtoffer het leven gelaten. Aan haar nabestaanden is daarmee onherstelbaar leed toegebracht. De toentertijd nog geen vierjarige zoon van het slachtoffer zal zonder zijn moeder moeten opgroeien.
Gebleken is dat de gevolgen van het ongeval de verdachte niet onberoerd laten. Hoewel het niet in verhouding staat tot het gemis bij de nabestaanden van het slachtoffer, neemt het Hof in aanmerking dat de verdachte de psychische last zal moeten dragen van het feit dat door zijn verkeersgedrag een jonge vrouw, moeder van een jong kind, is komen te overlijden.
Het Hof houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat de verdachte een weduwnaar is die alleen de zorg draagt voor zijn vijf minderjarige kinderen en kiest voor een bestraffing die het de verdachte mogelijk maakt enerzijds zijn werk en daarmee de zorg voor zijn kinderen te continueren, en anderzijds de schade te vergoeden die hij aan het kind van het slachtoffer heeft toegebracht.
Met de procureur-generaal is het Hof van oordeel dat in het onderhavige geval kan worden volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding de gevorderde taakstraf te matigen. Het Hof zal mede door het tijdverloop sinds het ongeval nu geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid meer opleggen, maar volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur.
Het Hof acht, alles afwegende, oplegging van na te noemen straffen passend en geboden.
De minderjarige [benadeelde 1] heeft zich bij monde van zijn wettelijk vertegenwoordiger [voogdes v/d benadeelde] (voogdes) als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit de navolgende posten:
Begrafeniskosten ad NAf 6.609,50;
Kosten voor gederfd levensonderhoud, geschat op NAf 107.725,00;
Kosten voor rechtsbijstand ad “een kleine” NAf 1.600,00.
Gelet op het bepaalde in artikel 374, eerste lid Sv, heeft de benadeelde partij haar vordering beperkt tot een maximumbedrag van NAf 50.000,-, bij wijze van voorschot op de nader in een civiele zaak vast te stellen totale schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De procureur-generaal heeft toewijzing gevorderd van het gevorderde bedrag.
De raadsman heeft de vordering betwist en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De vordering is zeer summier onderbouwd en is, met uitzondering van de begrafeniskosten, onbegrijpelijk. Deze vordering leent zich derhalve niet voor behandeling in de onderhavige strafzaak. De vordering dient, ook in geval van een bewezenverklaring, te worden afgewezen, in ieder geval voor wat betreft de posten die geen verband houden met de begrafeniskosten. Voorwaardelijk doet de raadsman een beroep op matiging van de opgevoerde schade in verband met de eigen schuld van het slachtoffer.
Het Hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
ten aanzien van post a)
Deze schade is genoegzaam onderbouwd en reeds daarom voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2021 (de datum van de betaling van de facturen van de begrafenisondernemer).
ten aanzien van post b)
[benadeelde 1] is geboren op 22 maart 2017. Hij was ten tijde van het overlijden van zijn moeder dus nog geen vier jaar oud. De artikelen 1:392 en 1:1395a van het Burgerlijk Wetboek verplichten ouders te voorzien in de kosten van levensonderhoud van hun minderjarige kinderen en in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Indien aannemelijk is dat een studie, die het kind volgt, niet voor het bereiken van de leeftijd van 21 jaar zal zijn voltooid, geldt deze verplichting zelfs totdat het kind de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt.
Aangezien in het onderhavige geval ongewis is of het kind nadat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt een opleiding zal volgen, zal bij de berekening van de kosten in het kader van deze procedure worden uitgegaan van een looptijd van het levensonderhoud van 17 jaar.
Het Hof schat het aan het levensonderhoud aan het kind te besteden bedrag, bij het verloren gegane inkomen van de overleden ouder, op NAf 450,- per maand. Daarop dient volgens de door de benadeelde partij in het geding gebrachte berekening, de half wezen uitkering van NAf 310,- per maand waarop het kind volgens de raadsman van de benadeelde partij recht heeft, in mindering te worden gebracht.
De kosten aan levensonderhoud worden gelet op al het bovenstaande geschat op in totaal NAf 28.560,- (17 jaar, dus 204 maanden ad NAf 140,- per maand, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze maandbedragen dienen te worden voldaan, tot aan de dag van de voldoening).
Dit bedrag zal niet bij wijze van voorschot worden toegewezen, omdat deze procedure, anders dan een civielrechtelijke kort gedingprocedure, toewijzing bij wijze van voorschot niet toelaat.
ten aanzien van post c)
De gemaakte kosten voor rechtsbijstand komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten worden conform het in het Procesreglement Civiele Zaken 2023 opgenomen liquidatietarief voor een procedure in eerste aanleg begroot op NAf 1.250,-. Voor toepassing van een hoger tarief is geen aanleiding.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden.
Het Hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet in de vordering worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Hof ziet daarbij aanleiding een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Het Hof is op grond van de aard van de zaak, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte van oordeel dat de incasso van de betalingsverplichting via het civiele recht dient te verlopen en ziet daarin aanleiding om voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, een vervangende hechtenis van slechts een dag op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 1:11 lid 2, 1:19, 1:20: 1:45, 1:78, 1:138, artikel 2:284 en 2:286 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 22 en 119 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000, alsmede op artikel 3 van de Verordening van de 20ste april 1932 (P.B. 1932, no. 46), houdende enige regelingen van burgerrechtelijke aard bij botsing aan- of overrijding met motorrijtuigen en houdende regeling van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (P.B. 1957, no. 48).