ECLI:NL:HR:2004:AO4048

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01741/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de bestuurder onder invloed van MDMA en MDA

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was op 9 juli 2000 in Breda betrapt op het besturen van een motorrijtuig terwijl hij onder invloed was van de drugs MDMA en MDA. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat er geen feitelijk gevaarlijk rijgedrag was geconstateerd, niet in staat was tot behoorlijk besturen door de invloed van deze stoffen. De Hoge Raad oordeelde dat het niet noodzakelijk is dat er bewijs is van gevaarlijk rijgedrag om tot een veroordeling te komen. De bewezenverklaring steunde op een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, waaruit bleek dat de concentraties MDMA en MDA in het bloed van de verdachte hoog waren en zijn rijvaardigheid negatief beïnvloedden. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen die in cassatie waren voorgesteld niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad bevestigde dat de bewezenverklaring naar de eisen van de wet was omkleed en dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

1 juni 2004
Strafkamer
nr. 01741/03
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 februari 2003, nummer 20/000973-02, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 4 december 2001 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H.G. van Baarle, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen beogen - naar de Hoge Raad begrijpt - te klagen dat het Hof de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed, althans het bewezenverklaarde ten onrechte strafbaar heeft verklaard.
3.2.1. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 09 juli 2000 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van stoffen, te weten "MDMA" en "MDA", waarvan hij wist dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van andere stoffen - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht."
3.2.2. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994".
3.3. 's Hofs bewezenverklaring steunt onder meer op een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 oktober 2000 dat is opgemaakt door de apotheker-toxicoloog dr. K.J. Lusthoff, voorzover inhoudende als relaas van deze deskundige:
"De resultaten van de toegepaste onderzoeksmethodes betreffende de aanwezigheid van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, met name drugs, in het bloedmonster van de [verdachte] (zegelnummer [001]) luiden:
De stof MDMA, behorende tot de geneesmiddelgroep ADx "Amfetamine", is aangetoond in een concentratie van 0,58 milligram per liter;
De stof MDA, behorende tot de geneesmiddelgroep ADx "Amfetamine", is aangetoond in een concentratie van 0,27 milligram per liter.
In het bloed van de [verdachte] waren werkzame concentraties MDMA en MDA aanwezig. Hierdoor zal de rijvaardigheid nadelig zijn beïnvloed. De in het bloed van de [verdachte] gevonden concentratie MDMA is hoog. Bij verkeersdeelnemers, waar bloed was afgenomen in het kader van artikel 8 van de Wegenverkeerswet en waar MDMA aanwezig was in het bloed, vonden wij in de afgelopen jaren in de helft van de gevallen concentraties lager dan 0,28 milligram MDMA per liter bloed."
3.4. Voorzover de middelen berusten op de opvatting dat het Hof ten onrechte niet heeft vastgesteld in welke mate het gebruik van MDMA en MDA de rijvaardigheid beïnvloedt en - naar de Hoge Raad veronderstelt dat in die klacht begrepen is - in welke mate het gebruik van die middelen door de verdachte op de in de bewezenverklaring genoemde dag diens rijvaardigheid nadelig heeft beïnvloed, kunnen de middelen gelet op het navolgende niet tot cassatie leiden. Beslissend is in dit verband of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte onder een zodanige invloed van de bedoelde stoffen verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat sprake is geweest van feitelijk gevaarlijk of niet aan de verkeerssituatie aangepast rijgedrag van de verdachte.
3.5. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder het hiervoor weergegeven deskundigenrapport - heeft kunnen afleiden dat de verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij onder zodanige invloed van de in de bewezenverklaring bedoelde middelen verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht, is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed. Of het Hof terecht tot dat - feitelijke en niet onbegrijpelijke - oordeel is gekomen onttrekt zich aan toetsing in cassatie. Het Hof heeft het bewezenverklaarde voorts terecht strafbaar geoordeeld en gekwalificeerd als hiervoor onder 1 vermeld.
3.6. De middelen zijn tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 juni 2004.