ECLI:NL:OGHACMB:2023:259

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
H-75/22 208.00075/22
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek tegen veroordeling voor dodelijke overval met diefstal

In deze zaak gaat het om een herzieningsverzoek van de aanvrager, die in 2016 is veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor een dodelijke overval op 20 december 2014 in Curaçao. De aanvrager heeft verzocht om herziening van het vonnis, waarbij hij betoogt dat er nieuwe feiten zijn die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtsgang. De herzieningsprocedure is gestart na de indiening van een verzoekschrift op 6 september 2022, waarin nieuwe deskundigenrapportages zijn ingediend die de betrouwbaarheid van de eerdere bewijsvoering in twijfel trekken. Het Hof heeft op 14 november 2023 uitspraak gedaan, waarbij het de herzieningsaanvraag deels ongegrond verklaarde. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van nieuwe feiten die de eerdere veroordeling zouden ondermijnen, behalve dat er nader onderzoek zal plaatsvinden naar de lichaamslengte van dader 1 op basis van camerabeelden. De aanvrager heeft in zijn verzoek ook gewezen op de onbetrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de interpretatie van WhatsApp-berichten. Het Hof heeft echter geconcludeerd dat de eerdere bewijsconstructie standhoudt en dat de herzieningsgronden niet voldoende zijn om tot een andere beslissing te komen. De aanvraag tot herziening is in zoverre ongegrond verklaard, maar het Hof heeft wel besloten tot nader onderzoek naar de lichaamslengte van dader 1.

Uitspraak

Zaaknummer: H-75/22
Parketnummer: 208.00075/22
Uitspraak: 14 november 2023 Tegenspraak
Tussenvonnis
gewezen op de aanvraag tot herziening van de in kracht van gewijsde gegane einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) betreffende de veroordeelde:
[aanvrager],
geboren op [geboortedatum] in [land],
wonende in Curaçao,
thans gedetineerd.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) heeft [aanvrager] , verder de aanvrager te noemen, bij vonnis van 21 augustus 2015 voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [M.L.].
Het Hof heeft bij vonnis van 8 maart 2016 onder aanvulling van gronden het vonnis van het Gerecht bevestigd.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 februari 2017 de aanvrager niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep.

2.De herzieningsprocedure

Bij beschikking van 30 augustus 2022 heeft het Hof mrs. C.J. Knoops-Hamburger en G.G.J.A. Knoops, beiden advocaat in Nederland, op grond van artikel 57 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegestaan om in deze herzieningszaak als raadslieden op te treden.
Bij verzoekschrift van 6 september 2022 is de aanvraag tot herziening (met producties 1 t/m 28) namens de aanvrager door mr. M.C. Vaders, advocaat ingeschreven bij het Hof, en mrs. Knoops-Hamburger en Knoops, bij het Hof ingediend.
Op 23 maart 2023 heeft de verdediging een aanvullend herzieningsverzoek (met bijlagen 1 t/m 5) ingediend.
Op 30 juni 2023 heeft de verdediging een aanvulling op bijlage 4 van het aanvullende herzieningsverzoek ingediend.
De procureurs-generaal, mrs. E.V.A. Bos en A. Tiggelaar (hierna: de procureur-generaal), hebben op 21 september 2023 op voorhand hun reactie op de aanvraag tot herziening aan het Hof en de verdediging doen toekomen.
Bij e-mailbericht van 22 september 2023 heeft de verdediging nadere stukken, te weten een document betreffende een alternatief scenario, met bijlagen, aan het Hof en de procureur-generaal doen toekomen.
De aanvraag tot herziening is behandeld ter openbare terechtzitting van het Hof op 3 oktober 2023 in Curaçao. De aanvrager is gehoord op de aanvraag tot herziening. De verdediging heeft de aanvraag mondeling toegelicht overeenkomstig de inhoud van de door de verdediging aan het Hof overgelegde pleitnotities en een uitdraai van een PowerPoint presentatie.
De procureur-generaal heeft het woord gevoerd aan de hand van de op schrift gestelde en aan het Hof overgelegde conclusie.
Vervolgens is de behandeling van de zaak aangehouden, met aankondiging dat op
14 november 2023 vonnis of tussenvonnis zal worden gewezen.

3.Bewezenverklaring en bewijsvoering

3.1.
De bewezenverklaring
In de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht is het vonnis van het Gerecht bevestigd. In dat vonnis is ten laste van de aanvrager onder 1 primair bewezenverklaard dat hij:
“feit 1 primair:
dat hij op 20 december 2014 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [Z.L.] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij verdachte en/of zijn, verdachte’s, mededader opzettelijk,
▪ met een vuurwapen in de richting van die [Z.L.] geschoten, waardoor die [Z.L.] in de borst werd geraakt, tengevolge waarvan voornoemde [Z.L.] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten, diefstal, het met oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van:
▪ een goudkleurig mobiele telefoon (van het merk Samsung model S5) en
▪ een zilverkleurige ring en
▪ een bedrag aan geld,
ten dele toebehorende aan die [Z.L.]
eneen ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn, verdachte’s mededader, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit/die diefstal voor te bereiden;
feit 2:
dat hij op 20 december 2014 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander,
eenvuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.”
3.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Los stuk
Proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 30 maart 2015 door [1], [2], [3] en [4], brigadiers en forensisch rechercheurs bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
“Op 20 december 2014 omstreeks 22:15 uur werden wij, verbalisanten, gedirigeerd naar [w-minimarket] gelegen te Noord Roosendaal. Ter plaatse vernamen wij dat een man van Chinese afkomst verrast werd door tenminste twee overvallers. Het slachtoffer genaamd [Z.L], geboren op [geboortedatum] te China werd om het leven gebracht.
Het slachtoffer lag ter hoogte van de ijzeren deur van de achter porch. Op het slachtoffer werd een grijskleurige duc tape aangetroffen. Bij het verwijderen bleek dit redelijk los om de mond zat. Er waren geen waarneembare striemen of blauwe plekken zichtbaar aan de hals van het slachtoffer. Dit alles duidt erop dat de ductape om de mond geen bijdrage heeft geleverd aan de dood van het slachtoffer. Het slachtoffer [Z.L.] liep een inschotwond op links aan de borstkas.
In bijzijn van ons, verbalisanten, werd op 24 december 2014 gerechtelijke sectie verricht door de patholoog anatoom P. van Driessche op het slachtoffer [Z.L.]. Links aan de borstkas werd een inschotverwonding aangetroffen, met aansluitend een schotkanaal, voornamelijk van boven naar onder verlopend. Tengevolge van dit schotletsel was er schade aan onder meer de tweede rib aan linkerzijde, de bovenkwab van de linkerlong, de aanhechting van de linkerlong (met schade aan de bloedvaten alhier, de lichaamsslagader, de (linkerzijde van) de wervellichaam van zowel de vijfde als zesde borstwervel en het wervelkanaal). Er werd een loden projectiel in de zesde borstwervel aangetroffen, die wij verbalisanten herkenden aan de uiterlijke vorm, gewicht en diameter als vermoedelijk afkomstig van een revolver.
Conclusie patholoog anatoom: bij sectie op het lichaam van [Z.L.] wordt het overlijden zonder meer verklaard door orgaanschade en bloedverlies ten gevolge van een schotverwonding, links aan de borstkas. Er waren geen aanwijzingen voor een andere doodsoorzaak.”
2. Pagina 92-93
Proces-verbaal van lijkherkenning, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 21 december 2014 door [5], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
“Tijdens een beroving op 20 december 2014 werd de eigenaar van [W-Minimarket] ernstig verwond door een projectiel uit een vuurwapen, waardoor hij ter plaatse overleed.
Op 21 december 2014 werd een lijkherkenning gedaan met de vrienden van het slachtoffer genaamd [Y.H.] en [P.W.]. Na het bekijken van het lijk verklaarden [Y.H.] en [P.W.] dat de aan hen getoonde lijk de man in leven genaamd [Z.L.], geboren te China op [geboortedatum], betrof.”
3. Pagina 94-95:
Proces-verbaal van plaats delict, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 21 december 2014 door [6] en [7], brigadiers bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
“Op 20 december 2014 omstreeks 22:30 uur begaven wij ons naar [W-Minimarkt]. Ter plaatse aan de achterzijde van de minimarkt werd het lijk van een Chinese man buiten op de vloer aangetroffen. De man toonde een inschot aan zijn linker boven borst. Door de politiearts dr. Maduro werd op 21 december 2014 omstreeks 00:10 uur de dood van het slachtoffer [Z.L.] geconstateerd.”
4. Los stuk
Proces-verbaal van bevindingen analyse camerabeelden “[W-Minimarket]”, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 11 augustus 2015 door [3] brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
“Naar aanleiding van de overval op [W-Minimarket] werd de camera in voornoemd gebouw ter beschikking gesteld voor de onderzoeksteam. Tijdens de analyse van de camera in het gebouw van [W-Minimarket], merkte ik dat de datum van de opnames verkeerd staat. De overval vond plaats op 20 december 2014, terwijl de opnames op de datum 21 december 2014 opgeslagen werden. Tevens merkte ik dat de aangegeven tijdstippen lijken alsof het ante meridiem voor 12.00 uur ’s middags is, terwijl de aangegeven tijdstippen van de overval post meridiem is, dus in de avonduren.
Op het aangegeven tijdstip 10.22.10 uur is te zien hoe de Chinese man naar de achterste deur liep. De Chinese vrouw stond achter de Chinese man.
Om 10.22.21 uur is te zien hoe de Chinese man de achterste deur had opengemaakt en naar buiten liep.
Om 10.22.27 uur is te zien dat er iets mis was gegaan, daar de Chinese man twijfelde om naar buiten te gaan, maar ging toch naar buiten. Verder is te zien dat op dezelfde moment de Chinese vrouw hevig schrok en wegrende.
Om 10.22.29 uur is te zien, via de achterdeuropening dat de Chinese man op de grond viel.
Om 10.22.31 uur is te zien hoe de gemaskerde man gekleed in een donker shirt met lange mouw, spijkerbroek en handschoenen aan binnen in voornoemde minimarket in oostelijke richting liep.
Om 10.22.41 uur kwam een tweede gemaskerde persoon in beeld via de open achterdeuropening.
Om 10.22.48 uur liep een tweede gemaskerde man ook in donker shirt met lange mouw en spijkerbroek met handschoenen aan voornoemd minimarket binnen.
Om 10.22.56 uur kwam een van de twee gemaskerde personen weer in beeld.
Om 10.23.25 is te zien hoe een van de gemaskerde mannen [W-Minimarket] verliet.
Om 10.24.15 is te zien hoe de tweede gemaskerde persoon [W-Minimarket] verliet.
Om 10.31.25 uur is te zien dat de politie ter plaatse was.”
5. Pagina 155-158
Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 24 december 2014 door [8], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van de aangeefster [M.L.], zakelijk weergegeven:
“Ik ben de echtgenoot van wijlen [Z.L.]. Wij zijn eigenaar van [W-Minimarket] te Noord Roozendal. We hadden net de minimarket gesloten en besloten via de achterdeur naar buiten te lopen. Nadat we de minimarket om 22:00 uur hadden gesloten liepen we samen richting de achterste deur. Nadat mijn echtgenoot de achterste deur open deed, buiten stapte, en rechts keek zag ik dat hij erg schrok, iets naar mij toe riep en tegelijkertijd hoorde ik een harde knal en ik zag een licht. Bedoelde licht leek op een vuur. Reagerend hierop was ik hevig geschrokken en tussendoor zag ik een gemaskerde man naar binnen rennen. Ik rende meteen via een ijzeren deur de minmarket binnen en sloeg deze achter mij dicht.
De daders hadden de mobiele telefoon van mijn echtgenoot weggenomen. Toen ik de sieraden van mijn echtgenoot van de politie kreeg merkte ik dat er een ring miste, een zilverkleurige ring. De weggenomen mobiele telefoon betreft een goudkleurige Samsung S5. Het ontvreemde is eigendom van mijn echtgenoot. Niemand had het recht of de toestemming om de goederen weg te nemen en zich toe te eigenen.”
6. Pagina 163-166
Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 13 januari 2015 door [3], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van de aangever [H.W.], zakelijk weergegeven:
“Ik ben werkzaam als helper bij [W-Minimarket]. Op 20 december 2014 omstreeks 22.10 bevond ik mij in [W-Minimarket]. Ik hoorde een geluid alsof een glazen voorwerp vernield werd. Kort hierna zag ik de vrouwelijke eigenaar aan komen rennen. Zij gaf aan dat onbevoegden een beroving aan het plegen waren.
Later merkte ik dat mijn portemonnee niet meer in mijn slaapkamer lag. In mijn portemonnee had ik vijfhonderd dollars, honderdvijfentwintig Antilliaanse guldens en ongeveer tweehonderd RMB (Chinese geld). Niemand had het recht of de toestemming om de goederen weg te nemen en zich toe te eigenen”
7. pagina 177-179
Proces-verbaal van getuigenverhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 23 december 2014 door [9], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van de getuige [A.H.], zakelijk weergegeven:
“[Aanvrager] en ik hadden een liefdesrelatie. Hij kwam bij mij thuis wonen. In november 2014 kwam zijn vader uit Bonaire [aanvrager] bij mijn woning halen en bracht [aanvrager] naar de woning van zijn oom te Veeris. Hierna bleven wij in contact via whatsapp. Gedurende deze periode bleef [aanvrager] herhaaldelijk tegen mij zeggen dat hij van plan was berovingen te gaan plegen. Op 21 december 2014 was ik bezig met [aanvrager] aan het whatsappen op de mobiele telefoon van mijn moeder. [aanvrager] heeft het aansluitingsnummer [#776]. Tijdens het gesprek vroeg [aanvrager] mij of ik het nieuws niet had gehoord of gezien. Ik zei tegen hem dat ik geen nieuwsbericht had gehoord. Ik vroeg aan [aanvrager] of hij betrokken was bij die beroving van afgelopen zaterdag alwaar de Chinese man werd doodgeschoten. [aanvrager] had mij op dat moment niets gezegd maar stuurde mij een “animate picture” van een triest gezicht. Reagerend hierop had ik tegen [aanvrager] gezegd dat ik veel met hem had gesproken en als hij van mij had gehoord was zoiets niet gebeurd. Vervolgens stuurde [aanvrager] mij een foto van een vuistvuurwapen. Hierna had hij tegen mij gezegd om dit maar te gaan vertellen. Hierna begonnen wij met elkaar te discussiëren. Daarna gaf hij geen antwoord meer.
Opmerking verbalisant: gedurende het horen van de getuige werden de inbeslaggenomen videobeelden aan de getuige getoond.
Antwoord getuige: de dader die als eerste de ruimte binnen loopt, herken ik als mijn ex vriend genaamd [aanvrager]. Op de beelden is hij gemaskerd, doch ik kan het gedeelte van zijn ogen zien. Ik herken hem aan zijn ogen, oogopslag, zijn wenkbrauwen, zijn postuur, gestalte en manier van lopen. Ik ken [aanvrager] al twee jaren en tevens had ik een liefdesrelatie met hem aldus ik ben ervan zeker dat het hem is.”
8. Pagina 187-189
Proces-verbaal van getuigenverhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 28 december 2014 door [10], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van de getuige [A.H.], zakelijk weergegeven:
“Op 25 december 2014 had ik contact met [aanvrager] via whatsapp en ook op 26 december 2014. Hij berichtte mij dat hij zich slecht voelde daar hij iemand had geschoten.”
9. Pagina 174-176
Proces-verbaal van getuigenverhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 23 december 2014 door [3], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
“Tijdens het verhoor van getuige [A.W.] toonde ik, verbalisant, haar de opgenomen videobeelden van de beroving op [W-Minimarket], gepleegd op 20 december 2014 omstreeks 22.25 uur. De getuige keek naar voornoemde beelden en verklaarde: op die aan mij getoonde beelden herken ik de man die als eerste de Chinese minimarket binnendrong, als de ex-vriend van mijn dochter [A.H.], genaamd [aanvrager]. Ik herken [aanvrager] aan zijn ogen en wenkbrauw. Tevens herken ik [aanvrager] aan de manier van lopen. Verder had ik [aanvrager] aan de bolvorm van zijn haar namelijk rastakapsel herkend.”
10. Pagina 221-225
Proces-verbaal van getuigenverhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 19 januari 2015 door [11] en [12],respectievelijk brigadier en adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee /buitengewoon agent bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van de getuige [M.H.], zakelijk weergegeven:
“Vlak voor de kerst kreeg ik berichtjes van [aanvrager] die over een atrako gingen. Hij vertelde me eerst dat er iets ergs was gebeurd. Hij heeft me gevraagd of ik van de atrako op de chinees had gehoord. Ik heb hem toen verteld dat ik daar op het nieuws van gehoord had. Daarna heeft [aanvrager] aan mij bericht ‘dat hij het was’. Hierna stuurde hij mij via de whatsapp een droevig gezichtje. Hij berichtte daarna dat hij het niet kon helpen dat hij geschoten had, omdat de Chinees vervelend had gedaan. Ik merkte dat het geen grapje was omdat hij daarna schreef dat hij niet voor de tweede keer in de gevangenis wilde komen. Ook schreef [aanvrager] dat hij zich heel erg rot voelde. [Aanvrager] heeft me daarna ook via de whatsapp laten weten dat hij op het nieuws gehoord had dat er niets tijdens de atrako was weggenomen. Maar hij stuurde me een foto waarop enkele opgerolde bankbiljetten van NAF 100,- te zien waren.
Nadat verbalisant [11] de letterlijke tekst voorlas wat tussen [aanvrager] en [M.H.] is besproken op 23 december 2014 vanaf 00.36 uur, zegt getuige [M.H.]: het gesprek ging over de gebeurtenissen waarover ik net verklaard heb. Ik heb de berichten uit mijn telefoon gedeleted omdat [aanvrager] dat aan mij vroeg.”
11. Pagina 133-137
Proces-verbaal van bevinding whatsapp gesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 14 januari 2015 door [13], eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee en buitengewoon agent bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
“In verband met het onderzoek [W-Minimarket] werd de telefoon van [aanvrager] in beslag genomen en uitgelezen. In de whatsapp gesprekken heeft [aanvrager] onder andere contact met een persoon genaamd [M.H.].
R=[aanvrager]
H=[M.H.]
Chatsessies d.d. 21 december 2014 vanaf 21:05:25 tot 23 december 2014 12:32:04 uur
R: Serieus.
H: Goed.
R: Ja grietje
R: Het was ik.
H: Jezuuuuuuuuuuus
H: Jij had hem doodgeschoten?
R: Ja wij waren met zijn tweeën.”
12. Pagina 233-238
Proces-verbaal van getuigenverhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 januari 2015 door [14] en [15], respectievelijk brigadier en adjudant der Koninklijke Marechaussee werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van de getuige [S.L.], zakelijk weergegeven:
“Ik had ongeveer 4 keer per week whatsapp contact met [aanvrager].
Ik heb op de radio van de atrako gehoord. En dag voordat ik dit nieuws hoorde, zei [aanvrager] tegen mij: morgen hoor je de hele dag niets van mij. Ik zal je later de reden vertellen dat je morgen niets van mij zal horen. Twee dagen daarna heb ik zelf een bericht aan [aanvrager] gestuurd. Ik vroeg hoe het met hem ging. Hij vertelde dat hij mij wat wilde vertellen, maar dat hij niet iedereen vertrouwde. [aanvrager] vroeg daarna aan mij of ik gehoord had van de atrako eergisteren bij een Chinese toko en of ik via de media zijn naam gehoord had, dat hij bij deze atrako betrokken was. [aanvrager] vertelde mij dat ze met vier personen in een auto naar een Chinese toko waren gereden. [aanvrager] had mij verteld dat hij samen met een andere jongen was uitgestapt om sigaretten te gaan kopen bij de Chinese toko. Nadat ze sigaretten hadden gekocht, waren ze naar de achterkant van de Chinese toko gelopen. Verder vertelde hij mij, dat ze de Chinese man aan de achterkant waren tegengekomen en dat ze de Chinese man hadden doodgeschoten. [aanvrager] zei dat er iemand geld had betaald om de Chinese man dood te schieten. [aanvrager] had het erover dat “zij” de Chinese man hadden doodgeschoten. Ik vroeg hem, waarom hebben jullie dit gedaan? Hij antwoordde mij dat ik dit aan niemand mocht vertellen. De dag daarna, stuurde [aanvrager] mij screenshot gesprek tussen [aanvrager] en zijn ex-vriendin. Ik las dat zijn ex-vriendin had geschreven, dat [aanvrager] een klootzak was en dat hij de Chinese man niet had moeten doodschieten.
Nadat de verbalisanten de letterlijke tekst voorlazen wat tussen verdachte [aanvrager] en getuige [S.L.] is besproken op 21 december 2014 vanaf 21.00 uur zegt getuige [S.L.]: dat is het verhaal waarover ik jullie net heb verteld. [aanvrager] zei tegen mij dat er een levenslange straf op stond op dat wat hij had gedaan, maar dat ik me niet druk moest maken, omdat er mensen zijn die hiervoor zouden gaan zitten.”
13. Pagina 130-132
Proces-verbaal van bevinding whatsapp gesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 14 januari 2015 door [13], eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee en buitengewoon agent bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
“In verband met het onderzoek [W-Minimarket] werd de telefoon van [aanvrager] in beslag genomen en uitgelezen. In de whatsapp gesprekken heeft [aanvrager] onder andere contact met [S.L.].
R=[aanvrager]
S=[S.L.]
Chatsessies d.d. 21 december 2014 vanaf 21:00:12 uur
R: Er zit een levenslange straf op die ding. (…)
R: Wij hebben een persoon gekregen om de ding uit te zitten. (…)
R: Als ik meer voor jou moet doden doe ik het.”
14. Pagina 190-196
Proces-verbaal van getuigenverhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 16 januari 2015 door [11] en [12], respectievelijk brigadier en adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van de getuige [F.P.], zakelijk weergegeven:
“[aanvrager] noemt mij ‘[bijnaam] .
[aanvrager] heeft me via de whatsapp gevraagd of ik wist wat er gebeurd was, of ik iets op het nieuws had gehoord over de beroving waarbij de Chinees gedood was. Toen stuurde [aanvrager] mij screenshots van whatsapp gesprekken tussen hem en zijn vriendin. Uit deze screenshots bleek dat [aanvrager] ruzie had met zijn vriendin. Deze ruzie ging erover dat zij (die vriendin) wist dat [aanvrager] bij de atrako betrokken was. En dat die vriendin met anderen over de betrokkenheid van [aanvrager] bij de atrako had gesproken.”
15. Pagina 138-145
Proces-verbaal van bevinding whatsapp gesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 13 januari 2015 door [13], eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee en buitengewoon agent bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als de verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
“In verband met het onderzoek [W-Minimarket] werd de telefoon van [aanvrager] in beslag genomen en uitgelezen. In de whatsapp gesprekken heeft [aanvrager] onder andere contact met een vrouw [F.P.], bijgenaamd [bijnaam].
R=[aanvrager]
F=[F.P.]
Chatsessies d.d. 21 december 2014 vanaf 19:58:36 tot 22:55:06 uur
R: Ik voel dat ik de gevangenis in ga of ik moet de moeder van het kind verkloten. (…)
R: Heb je gehoord wat er gisteren is gebeurd met Chinees, nou dat is waar het meisje op hamert. (…)
R: Ik wil vanavond naar haar huis gaan en haar schieten zodat er niets van uitkomt. (…)
R: Het is mogelijk dat ik levenslang krijg. (…)
F: Heb jij die Chinees vermoord?
R: Ben je niet bezig me te begrijpen dan?
F: Siii.
F: Maar wellicht was het één van de personen met wie je was niet jij.
R: Heb je niemand die klaarstaat om tegen betaling dit uit te zitten? Het is mogelijk dat ik levenslang krijg. (…)
R: Ik wil niet vast komen te zitten, maar ik sta klaar voor mijn daden, als je ze me ziet oppakken blijf rustig (…)
R: Alleen zij weet mijn waarheid, zij weet dat ik achter deze mazzel zat. (…)
R: Ander oplossing is iemand vinden die dat op zich neemt voor mij. (…)
R: Eerlijk gezegd wil ik die “griet” ombrengen. (…)
R: Als ik het aan de andere jongens van de “gheto” laat zien dan brengen ze haar om want dat zijn de regels, je weet het van verraders. (…)
R: Die jongen zei tegen me, hij is bezig iemand aan het zoeken die het voor mij gaat uitzitten.
R: Dat is het enige die me verlost van deze “griet”. (…)
R: Ik vertel je de waarheid.
R: Curaçao zal het horen man.
R: Heb je zelf die nieuws niet gehoord? (…)
R: Zeg niets. (…)
R: Zeg niets aan niemand.
Chatsessies d.d. 22 december 2014 13:10:26 tot 23 december 1:07:49
R: We hebben een “gozer” gevonden om het uit te zitten. (…)
R: Ik heb gister in de “gheto” naar de nieuws gekeken.
R: Ze zeiden dat de overvallers met lege handen waren vertrokken.
R: Ze weten niets man.”
3.3.
Het vonnis van het Gerecht vermeldt de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs:
“De raadsman heeft betoogd dat de herkenningen van de ex-vriendin en de moeder van de ex-vriendin onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu op de beelden van de beveiligingscamera, zoals die ook ter zitting zijn getoond, de daders van de overval slechts kort en bovendien onvoldoende duidelijk zichtbaar zijn. Nu er ook overigens onvoldoende bewijs voorhanden is, dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De aanwezigheid en betrokkenheid van de verdachte bij het doodschieten van de Chinese eigenaar van de minimarket en de daaropvolgende diefstal worden in het bijzonder aangetoond door de herkenningen van de ex-vriendin van de verdachte [A.H.] en haar moeder mevr. {A.W.] en de whatsapp gesprekken die verdachte met zijn ex-vriendin en andere vrouwelijke getuigen heeft gevoerd.
Het Gerecht acht de beide herkenningen betrouwbaar. [A.H.] en haar moeder hebben gedetailleerd verklaard waaraan zij de verdachte op de beelden van de beveiligingscamera hebben herkend (ogen, wenkbrauwen, haardracht, manier van lopen). Het Gerecht neemt daarbij in aanmerking dat [A.H.] een liefdesrelatie met de verdachte heeft gehad en de omstandigheid dat de verdachte bij zijn vriendin en diens moeder heeft ingewoond en ziet ook daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze herkenningen. De omstandigheid dat de raadsman de beelden onvoldoende duidelijk vindt doet aan dat oordeel niet af. De herkenningen vinden bovendien steun in de verklaring van [A.H.], de verklaringen van de getuigen "[S.L.]", [M.H.] en “[bijnaam F.P.]” en de whatsapp gesprekken met "[S.L.]”, [M.H.] en "[bijnaam F.P.]" die in de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen.
De verdachte heeft in reactie op de belastende verklaringen en bevindingen verklaard dat hij zich die avond in een discotheek Yazou bevond, althans dat hij zich als hij zich niet vergist daar bevond. Het mogelijk alibi van verdachte is echter niet sluitend gebleken, nu in het onderzoek is vastgesteld dat de discotheek op 20 december 2014 gesloten was. Het alibi kan derhalve geen stand houden tegenover het belastend bewijsmateriaal en ook overigens heeft verdachte geen aannemelijke verklaringen over zijn verblijfplaats ten tijde van de overval afgelegd. De verklaring van verdachte dat wat hij in de whatsapp gesprekken heeft gezegd 'grapjes' waren acht het Gerecht ongeloofwaardig. Noch uit de whatsapp gesprekken zelf noch uit de verklaringen van [A.H.], "[S.L.]", [M.H.] en “[bijnaam F.P.]” blijkt enig aanknopingspunt om aan te nemen dat er mogelijk sprake is van het maken van grapjes.
Het Gerecht acht de besproken bewijsmiddelen in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd redengevend voor het bewijs dat de verdachte op de plaats van het delict aanwezig is geweest en als een van de daders betrokken is geweest bij de uitvoering van het delict. Hij heeft met zijn verklaring geen die redengevendheid ontzenuwende uitleg gegeven op grond waarvan de mogelijkheid zou moeten worden opengelaten dat hij zich ten tijde van de doodslag en de diefstal elders heeft bevonden.”
3.4.
Het vonnis van het Hof van 8 maart 2016 vermeldt de volgende aanvullende bewijsoverwegingen:
“In hoger beroep heeft de verdachte een nieuw alibi aangevoerd, te weten dat hij op de bewuste avond thuis was. Ter onderbouwing van dit alibi zijn op verzoek van de verdediging de nichtjes van de verdachte, [nichtje 1] en [nichtje 2], ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord. [nichtje 1] verklaarde dat zij de bewuste avond haar zus [nichtje 2] tegenkwam en dat die tegen haar zei dat de verdachte thuis was. [Nichtje 2] heeft verklaard dat zij zich herinnert dat de verdachte die avond thuis was, omdat zij die avond om 20:00 uur zou worden opgehaald, maar dat zij uiteindelijk pas twee uur later werd opgehaald en dat zij daarover thuis met de verdachte heeft gesproken. [Nichtje 2] verklaarde dat zij bij haar vertrek niet op de klok heeft gekeken, dat zij denkt dat dat tussen 22:00 uur en 22:30 uur was, maar dat het ook om 22:00 uur of 22:05 kan zijn geweest. Zelfs indien wordt uitgaan van de geloofwaardigheid van deze verklaringen, levert het voorgaande geen sluitend alibi op voor de verdachte. De overval is immers omstreeks 22:25 uur gepleegd, terwijl de [W-Minimarket] niet ver van de woning van de familie van de verdachte is gevestigd. Het verweer wordt daarom verworpen.
In hoger beroep heeft de verdediging verder aangevoerd dat het niet anders kan dan dat de verdachte op de camerabeelden van de overval is herkend aan de ogen van dader 1 en het vermeende kapsel van dader 2. Hoezeer ook de eigen waarneming van het Hof niet bevestigt dat dader 1 een “bolvorm van zijn haar namelijk rastakapsel” heeft, doet dat er niet aan af dat het Hof beide herkenningen betrouwbaar acht, en wel op de gronden die het GEA heeft genoemd.”
4. Aan de beoordeling van de aanvraag tot herziening voorafgaande beschouwingen
Artikel 453 Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeling, kan worden aangevraagd:
(…)
op grond van enige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet was gebleken en die op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
De thans geldende herzieningswetgeving is gelijkluidend aan het oude artikel 457 lid 1 onder 2° van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Dit artikel is door de Nederlandse ‘Wet hervorming herziening ten voordele’ van 1 oktober 2012 [1] verruimd. Het belangrijkste verschil met de oude wetgeving is dat op basis van de nieuwe wetgeving ook andere gegevens dan een nieuwe feitelijke omstandigheid, waaronder bijvoorbeeld een nieuw deskundigeninzicht, een novum kunnen opleveren. [2] Deze (Nederlandse) wetswijziging kent echter geen doorwerking in de hier te lande geldende wetgeving. Het Hof gaat bij de beoordeling van het onderhavige geval dan ook uit van de alhier geldende herzieningswetgeving.
Aan de tot de wetswijziging van 1 oktober 2012 geldende herzieningsjurisprudentie van de Hoge Raad [3] kunnen de volgende uitgangspunten worden ontleend:
  • een veroordeling die door de strafrechter is uitgesproken, wordt, na het verstrijken van de beroepstermijnen voor het instellen van gewone rechtsmiddelen en eventueel na het daadwerkelijk benut zijn van die rechtsmiddelen, onherroepelijk. Slechts onder bijzondere omstandigheden is een inbreuk op die onherroepelijkheid mogelijk, namelijk ingeval een aanvraag tot herziening van een dergelijke veroordelende uitspraak wordt ingediend en na onderzoek gegrond wordt bevonden. Dat is in Curaçao in het eerste lid, aanhef en onder 2°, van artikel 453 Sv aldus tot uitdrukking gebracht dat als grondslag voor een herziening, voor zover hier van belang, slechts kan dienen een omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet is gebleken en die het ernstige vermoeden wekt dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling (bedoelde omstandigheid wordt hierna ook aangeduid als ‘novum’). De aanwending van het buitengewone rechtsmiddel van herziening kan daarom slechts in uitzonderlijke gevallen leiden tot heropening van een strafproces dat met een onherroepelijke rechterlijke beslissing was afgerond;
  • uit het hiervoor omschreven criterium volgt dat de aangevoerde grond voor herziening, te weten de omstandigheid als hiervoor bedoeld c.q. het novum, aan de rechter bij het onderzoek op de terechtzitting niet reeds mag zijn gebleken. In dat geval is immers geen sprake van een nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 453 Sv, maar van een omstandigheid die de rechter die de veroordeling uitsprak, in zijn oordeel heeft kunnen betrekken;
  • onvoldoende is dat de nieuwe omstandigheid mogelijk zou hebben geleid tot enige andere afloop van de strafzaak. Artikel 453 Sv is in dat opzicht strikter. Het eist immers dat door de nieuwe omstandigheid het ‘ernstig vermoeden’ moet ontstaan dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot één van de door de wetgever specifiek genoemde eindoordelen van de rechter, t.w. hetzij vrijspraak van de veroordeelde, hetzij ontslag van rechtsvervolging, hetzij niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, hetzij toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling;
- een novum kan slechts een omstandigheid van feitelijke aard betreffen. Een mening, overtuiging of gevolgtrekking kan in het algemeen niet als een omstandigheid van feitelijke aard worden aangemerkt. Dat brengt mee dat het oordeel van een deskundige in beginsel –
behoudens bijzondere omstandigheden– slechts dan als een novum kan gelden indien deze deskundige is uitgegaan van feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard die niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest aan de rechter die de uitspraak heeft gewezen waarvan herziening wordt gevraagd.
De Hoge Raad heeft nooit geëxpliciteerd welke omstandigheden in dit verband als bijzondere omstandigheid hebben te gelden. De jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt is casuïstisch. In sommige gevallen vond de Hoge Raad wel ruimte voor herziening op grond van een gewijzigd deskundigeninzicht, in andere gevallen niet. [4] Bij gebreke van algemene kaders zal – in de woorden van procureur-generaal Machielse – steeds moeten worden beoordeeld of hetgeen in herziening is aangevoerd de bewijsvoering van het Hof, waaronder de bewijsmiddelen en de aanvullende bewijsoverwegingen, in haar wezen aantast, wil er een grond voor herziening zijn. [5] Het Hof zal de in deze zaak ingebrachte deskundigenrapportages aan de hand van die maatstaf beoordelen.

5.De aangevoerde gronden voor herziening

De verdediging heeft in de uitgebreide herzieningsaanvraag en de aanvulling daarop bepaalde feiten en omstandigheden benoemd die met regelmaat zijn herhaald in verschillende onderdelen van de aanvraag. Dit geldt in het bijzonder voor de stelling dat de verklaringen van [A.H.] en [A.W.] en hun herkenning van de aanvrager op de camerabeelden onbetrouwbaar zijn. Deze verwevenheid heeft tot gevolg dat de gronden voor herziening niet steeds duidelijk zijn afgebakend. Uit de eindconclusie en de hoofdstukkenindeling van de aanvraag en de aanvullende aanvraag, alsook de toelichting ter terechtzitting, zijn naar het oordeel van het hof in de kern drie herzieningsgronden te herleiden.
1. Novum 1: camerabeelden.
Verwezen wordt naar het ongedateerde rapport van Capriles Recruitment & Architects van ing. O.F.D.P. Capriles MBA (productie 8) en het rapport van SR
iForensics van 9 november 2021 van D. Usher DPhil, BSc, FCIEHF (productie 9). Ook het ongedateerde rapport van Foclar (productie 7) is in dit verband van belang, alsmede het rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) van C. Verhulst en N. Beumer van 23 november 2022 (bijlage 1 bij het aanvullend herzieningsverzoek).
2. Novum 2: de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van [A.H.], [A.W.], [M.H.], [S.L.] en [F.P.].
Verwezen wordt naar de rapportages van dr. R. Horselenberg en
dr. E. Maegherman van 25 januari 2022 en prof. dr. P.J. Van Koppen van 21 juni
2022 (producties 10 en 11).
3. Novum 3: WhatsApp-berichten .
Verwezen wordt naar het rapport van het NFO van 31 januari 2023 van
D. Castellvi (bijlage 3 bij het aanvullend herzieningsverzoek) en het ‘Extraction Report’ van 22 juli 2022 van P.A. van der Schee (productie 6). Ook de analyse ‘vertaalde WhatsApp- en Facebookgedrag van aanvrager op 20, 21 en 22 december 2014’ van J. Rooijakker en L.I.A. Ricardo (productie 5) en Ricardo’s rapport “The Pretender” van 19 april 2022 (productie 12), de dossieranalyse ‘Bouwvakker of overvaller’ van 24 juni 2022 van J. Rooijakker (productie 1) en het rapport van psycholoog drs. R. Stewart van 5 maart 2023 (bijlage 4 bij het aanvullend herzieningsverzoek) en de aanvulling daarop van 2 mei 2023 zijn in dit verband van belang.
5.1
Novum 1
5.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning van de aanvrager op de camerabeelden door [A.H.] en [A.W.] onjuist is. Daarbij wordt gewezen op de rapportages van de rechtspsychologen, die bij novum 2 worden besproken, en op rapporten van Foclar, CRA, SR
ien NFO, waaruit – kort gezegd – kan worden afgeleid dat de lichaamslengte, de linkshandigheid, de lichaamshouding, de haardracht en de wenkbrauwen van dader 1 niet overeenkomen met de lichaamskenmerken van de aanvrager.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat het Hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat de overval op de [W-Minimarkt] heeft plaatsgevonden om 22:25 uur. Uit diverse bronnen kan worden afgeleid dat die overval heeft plaatsgevonden tussen 22:10 en 22:15 uur. Ook blijkt uit diverse verklaringen dat de aanvrager op de dag van de overval op z’n vroegst om 22:10 uur van huis is vertrokken. Dit impliceert dat hij onmogelijk bij de overval op de minimarkt aanwezig kan zijn geweest, aldus de verdediging.
5.1.2
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht ten aanzien van de lengte van dader 1 noopt tot het doen van nader onderzoek. Indien dat onderzoek de stelling van de verdediging bevestigt, levert dat een novum op in deze zaak. Ten aanzien van hetgeen overigens door de verdediging naar voren is gebracht, geldt dat geen sprake is van een omstandigheid die als novum kan worden aangemerkt.
Het openbaar ministerie stelt voor de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken op te dragen een deskundige te benoemen, met als onderzoeksopdracht: het uitvoeren van een (contra-)expertise inhoudende een ergonomische analyse van de videobeelden, teneinde na te gaan of het mogelijk is om betrouwbare conclusies te trekken ten aanzien van de lengte van dader 1 en 2.
5.1.3
Oordeel van het Hof
De vraag die voorligt is of op grond van de genoemde deskundigenrapporten het ernstig vermoeden ontstaat dat het Hof, indien het bekend was geweest met de bij de aanvraag overgelegde rapporten en de daarin gepresenteerde constateringen ten aanzien van de lengte en overige lichaamskenmerken van dader 1 en de aanvrager, alsmede ten aanzien van het tijdstip van de overval, tot een vrijspraak van het tenlastegelegde zou zijn gekomen.
Het Hof overweegt hierover als volgt.
Ten aanzien van de lichaamslengte
CRA heeft onderzoek gedaan naar de lichaamslengte van dader 1. CRA is daarbij uitgegaan van de door psycholoog Ricardo verstrekte gegevens betreffende de afmetingen in de opslagruimte van de [W-Minimarkt], de hoogte van de camera en de lengte van personen die in die ruimte aanwezig waren, waaronder ook de lengte van de politieman. Met behulp van een Sketchup 3D modelleringsprogramma heeft CRA aan de hand van deze afmetingen de ruimte gereproduceerd. CRA heeft bij zijn beoordeling rekening gehouden met het feit dat de loophoogte van een persoon kan variëren op een looptraject (standaardafwijking is ongeveer 5 cm). CRA concludeert dat de lengte van dader 1 tussen 1.63 en 1.68 meter ligt. Daarbij is de op beeld waargenomen lengte op verschillende posities als uitgangspunt genomen bij de berekening.
Het Hof merkt op dat in het rapport niet (met zoveel woorden) wordt stilgestaan bij de lichaamshouding van dader 1. Op dit punt is slechts gerapporteerd dat alle aanwezigen in een “vrij normale” houding staan. In het licht van het beeldmateriaal, waarop dader 1 in frequent wisselende posities/houdingen zichtbaar is, relativeert dit de overtuigingskracht van de in het rapport verwoorde conclusies.
Het SR
irapport berekent op basis van verrichte metingen (aan de hand van een andere methode dan CRA) de
stature(de afstand vanaf de vloer, waarop een persoon zonder schoenen in comfortabele positie rechtop staat) van dader 1 op een lengte van 1691 ± 6,9 mm, dus tussen 168,4 en 169,8 centimeter. In het rapport wordt melding gemaakt van het maken van een “mesh” en een “bone-rig” met behulp waarvan, als het Hof dit goed begrijpt, dader 1 rechtop is gezet, waarna zijn lengte is gemeten. Hoe dit precies in zijn werk gaat is het Hof uit het rapport niet gebleken.
Evenmin wordt verklaard hoe het mogelijk is dat CRA, dat geen melding maakt van het rechtop zetten van dader 1, tot een (maximale) lichaamslengte van dader 1 komt die nauwelijks afwijkt van de lichaamslengte volgens SR
i, dat dader 1 wel rechtop heeft gezet. Dit alles is van belang, omdat – althans voor de niet ergonomisch geschoolde leek – het erop lijkt dat dader 1 zich in een enigszins voorovergebogen houding door het magazijn van de [W-Minimarkt] beweegt.
Het Hof constateert voorts dat het ‘detailed intake report’ van 27 januari 2015, waaruit zou blijken dat de lengte van de aanvrager 1.76 meter is, bij de stukken ontbreekt. Dat geldt ook voor de – kennelijk – in de SDKK gedane meting, inhoudende dat de aanvrager 1.78 meter lang is. De precieze lengte van de aanvrager is, naar het oordeel van het Hof, op basis van de thans aan het Hof ter beschikking staande gegevens, niet vast te stellen. Dat geldt ook ten aanzien van de precieze meetresultaten die door psycholoog Ricardo zijn aangeleverd. Hoewel het Hof zonder meer wil aannemen dat hij dit zo zorgvuldig mogelijk heeft gedaan, is het de vraag of zijn metingen secuur genoeg zijn om aan de hand daarvan de lichaamslengte van dader 1 te berekenen.
Niettemin zal het Hof, omdat beantwoording van de vraag of de aanvrager gezien zijn lengte kan worden uitgesloten als dader 1, van zeer groot belang is voor de vraag of al dan niet sprake is van een novum, op dit punt nader onderzoek gelasten.
Ten aanzien van de overige lichaamskenmerken
In dit verband heeft de verdediging het onderzoeksrapport van ing. C. Verhulst en N. Beumer van het NFO van 23 november 2022 ingebracht.
Zij concluderen op basis van een vergelijking van enkele door hen aan de hand van de camerabeelden in de minimarkt vastgestelde kernmerken van dader 1, te weten de wenkbrauwen, de haardracht onder de muts en de dominante hand, met die kenmerken van de aanvrager, dat de kans op de bevindingen van het onderzoek 10 tot 100 keer groter is wanneer de persoon zichtbaar op de bewegende beelden een willekeurige andere persoon betreft dat wanneer dit aanvrager is.
Nog los van het feit dat de onderzoekers zelf geen sterke bewijskracht toekennen aan hun conclusies, is het Hof onvoldoende gebleken met betrekking tot hun opleiding, kennis en ervaring, de betrouwbaarheid van de door hen gehanteerde methoden en de mate waarin het inzicht van de deskundigen wordt gedeeld door dat van andere deskundigen op hetzelfde vakgebied, om hun oordeel aan te merken als van zodanig gewicht dat dit de destijds door het Hof gebezigde bewijsconstructie kan ondermijnen. Het Hof voegt daar nog aan toe dat niet bekend is hoe de aanvrager zijn wenkbrauwen en haar droeg op de dag van de overval, terwijl evenmin zekerheid bestaat over de wijze waarop respectievelijk de omstandigheden waaronder de aanvrager gebruik maakt van zijn linker- dan wel rechterhand.
Hetgeen door de verdediging is aangevoerd over het tijdstip waarop de overval heeft plaatsgevonden is gebaseerd op verklaringen en overige informatie die ten tijde van de berechting van de aanvrager reeds aanwezig was. Op basis van die gegevens heeft het Hof geoordeeld dat de overval omstreeks 22.25 uur is gepleegd en dat de aanvrager niet beschikte over een sluitend alibi. Dit levert reeds daarom geen novum op als bedoeld in artikel 453 Sv.
Conclusies
Uit het hiervoor overwogene volgt dat hetgeen als novum 1 is aangevoerd (nog) geen grond voor herziening oplevert. Wel acht het Hof het noodzakelijk nader onderzoek te gelasten naar de lichaamslengte van dader 1 en van de aanvrager. Het Hof acht het in dat verband aangewezen dat het NFI:
- een eigen onafhankelijk onderzoek zal verrichten naar de lichaamslengte van dader 1, op basis van de zich in het dossier bevindende camerabeelden, waarbij in het bijzonder antwoord wordt gegeven op de volgende vragen:
a. is het mogelijk om op basis van de camerabeelden – indien nodig via
hernieuwde metingen, te verrichten in de opslagruimte van de minimarkt – te komen tot betrouwbare conclusies over de lichaamslengte van dader 1, en zo ja,
b. wat is de lichaamslengte van dader 1;
- een deskundige beoordeling zal verrichten van de rapportages van CRA en SR
ien de door hen gebruikte methoden, resulterend in een oordeel over de betrouwbaarheid van de door CRA en SR
igerapporteerde uitkomsten;
5.2
Novum 2
5.2.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de voor het bewijs gebruikte herkenningen door [A.H.] en [A.W.] onbetrouwbaar zijn. Zij heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van 25 januari 2022 van de rechtspsychologen dr. R. Horselenberg en dr. E.F.L. Maegherman, met als meelezer prof. dr. P.J. van Koppen (productie 10 bij het herzieningsverzoek) en het rapport van 21 juni 2022 van rechtspsycholoog prof. dr. P.J. van Koppen (productie 11 bij het herzieningsverzoek), op het standpunt gesteld dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die tot herziening dient te leiden.
Horselenberg en Maegherman rapporteren:
“Bij het herkennen van een bekende persoon onder moeilijke omstandigheden wordt een al bestaand en mogelijk zeer helder herinneringsbeeld vergeleken met een onduidelijke waarneming. (…) Uit onderzoek is gebleken dat als mensen verwachten een bekend persoon te zien, zij een onbekende vaker onterecht herkennen als dader. (…) Geconcludeerd kan worden dat er meer steun is voor het scenario waarin [A.W.] en [A.H.] [aanvrager] hebben herkend om andere redenen dan dat hun waarneming van de dader op de beelden overeenstemde met hun herinneringsbeeld van [aanvrager] .”
Van Koppen rapporteert:
Het onthouden van het uiterlijk van mensen en het herkennen is een holistische gebeurtenis. (…) De opgave van herkenningskenmerken door beide getuigen wijst er eerder op dat hun aanwijzingen niet het gevolg zijn van authentieke herkenningen dan dat het hun verklaringen ondersteunt. (…) In de onderhavige zaak speelt daarbij vooral dat de getuigen een sterk verwachtingseffect hadden. Zij verwachtten dat zij [aanvrager] zouden zien. Dat vergrootte de kans sterk dat zij ook werkelijk meenden hem op de beelden te zien. (…) Een additioneel probleem is verder dat de getuigen tegelijkertijd werden verhoord en in elkaars bijzijn de beelden zagen. (…) Het meest waarschijnlijke scenario is derhalve dat de getuigen dader 1 als [aanvrager] meenden te herkennen omdat zij verwachtten hem te zien, niet omdat zij hem herkenden.”
De verdediging concludeert dat deze deskundigenrapporten in het onderhavige geval een novum opleveren, aangezien het Hof ten tijde van de veroordeling niet de beschikking had over de thans bestaande specialistische kennis die vereist is om de gedane herkenningen op juiste wijze te doorgronden. De verdediging voert daarbij aan dat de camerabeelden, waarop de getuigen de aanvrager zeggen te herkennen, onduidelijk zijn, dat de herkenningsprocedure niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, dat [A.H.] aanvankelijk de jas van de aanvrager zegt te herkennen, waarop zij later terug moet komen, en dat [A.W.] een – niet bestaande – bolvorm van het haar constateert. [A.H.] heeft volgens de verdediging tijdens haar verhoor voorts onwaarheden verklaard en [A.W.], die dat wist, heeft niet ingegrepen. Ook was sprake van inconsistenties. Ten slotte bevatten ook de als ondersteunend bewijs gehanteerde verklaringen van [M.H.], [S.L.] en [F.P.] inconsistenties. De geconstateerde onwaarheden en inconsistenties komen in het licht van voornoemde deskundigenrapporten in een nieuw perspectief te staan.
5.2.2
Standpunt van het openbaar ministerie
Hoewel uit de vonnissen van Gerecht en Hof blijkt dat is stilgestaan bij de vraag naar de betrouwbaarheid van de herkenningen door [A.H.] en [A.W.] en de bruikbaarheid daarvan voor het bewijs, concluderen de rechtspsychologen Horselenberg en Van Koppen dat de getuigen de aanvrager hebben herkend om een andere reden dan dat hun waarneming van dader 1 overeenkwam met hun herinneringsbeeld van de aanvrager. Nog daargelaten dat de overweging van het Hof, inhoudende dat ook de eigen waarneming van het Hof niet bevestigt dat dader 1 een
“bolvorm van zijn haar namelijk rastakapsel”heeft, de vraag oproept of hier geen sprake is van een categorie fouten die, in de woorden van advocaat-generaal Knigge [6] , tussen de wal en het schip vallen, geldt in ieder geval dat voor de waardering van de betrouwbaarheid van deze herkenningen specialistische kennis nodig is, terwijl er aanwijzingen zijn dat het Hof de werkelijke waarde van deze herkenningen – mede gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen – onvoldoende heeft doorgrond. Dit leidt ertoe – zo begrijpt het Hof de conclusie van het openbaar ministerie – dat alvorens kan worden beoordeeld of sprake is van een novum, nader onderzoek moet plaatsvinden, bestaande in het nader horen van [A.H.] en [A.W.], het horen van de verbalisanten [9] en [3], alsmede het verrichten van nader onderzoek naar aanknopingspunten voor het achterhalen van de identiteit van dader 2.
5.2.3
Oordeel van het Hof
De vraag die voorligt is of op grond van voornoemde deskundigenrapportages het ernstig vermoeden ontstaat dat het Hof, indien het bekend was geweest met deze rapporten en de daarin gepresenteerde constateringen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de herkenning van de aanvrager op de camerabeelden, die herkenningen niet voor het bewijs van het tenlastegelegde zou hebben gebezigd en – voor zover hier zaak van belang – tot een vrijspraak zou zijn gekomen.
Het Hof stelt voorop dat het toetsen van de betrouwbaarheid van verklaringen die door de verdachte en door getuigen worden afgelegd, tot de taak van de feitenrechter behoort. Daarbij gaat het om een waardering van het bewijsmateriaal, een terrein dat bij uitstek aan de feitenrechter is toevertrouwd en waarbij de rechter in de regel niet afhankelijk is van de inbreng van deskundigen. Een oordeel van een deskundige die op basis van het bestuderen van de stukken van het geding tot een andere waardering van de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen komt, zal dan ook in het algemeen geen novum kunnen opleveren.
In dit geval berusten de conclusies van de deskundigen niet op feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard die het Hof niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest. De feiten en/of omstandigheden met betrekking tot de totstandkoming van de herkenningen van aanvrager door [A.H.] en [A.W.], waarvan de deskundigen zijn uitgegaan en die mede tot hun conclusies hebben geleid, hebben zij ontleend aan de stukken van het geding, die al bekend waren aan het Hof ten tijde van zijn uitspraak.
Het Hof heeft zich de vraag gesteld of in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan deze deskundigenoordelen desondanks als novum zijn te kwalificeren.
Dit is naar het oordeel van het Hof niet het geval.
Vooropgesteld wordt dat de oordelen van de deskundigen hun basis vinden in empirische bevindingen. Die bevindingen kunnen – ook blijkens de door de deskundigen in hun conclusies gehanteerde terminologie: “meer steun voor het scenario” en “het meest waarschijnlijke scenario is” – niet in termen van (natuurwetenschappelijk) bewijs, maar slechts in termen van waarschijnlijkheid worden uitgedrukt. Dergelijke bevindingen kunnen daarmee niet als feiten worden beschouwd, maar als gevolgtrekkingen, die de mogelijkheid om te komen tot andere gevolgtrekkingen onverlet laten.
De verdediging heeft vraagtekens geplaatst bij de herkenning van de aangever op de camerabeelden door zijn vriendin en haar moeder. Ter onderbouwing is gewezen op inzichten, ontleend aan de rechtspsychologie, waaruit volgt dat herkenning door bekenden beïnvloed kan worden door ‘verwachtingen’ hetgeen kan leiden tot onterechte herkenning. Het Hof merkt dienaangaande op dat de rechtspraak al vele jaren bekend is met aan de rechtspsychologie ontleende inzichten als deze. Ter illustratie verwijst het Hof naar het boek “Reizen met mijn rechter; Psychologie van het recht”, waarin in hoofdstuk 15, getiteld “Herkennen van gezichten” (van de hand van P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar - 2010) uitgebreid en wetenschappelijk gefundeerd uiteen wordt gezet hoe delicaat het herkenningsproces plaatsvindt. In dat hoofdstuk (p. 270) is onder meer te lezen:
“Wij zijn dermate goed in het herkennen van bekenden dat wij daarvoor weinig visuele informatie nodig hebben. Zo lieten Burton en zijn collega’s (voetnoot: anno 1999) zien dat mensen, zelfs van zeer slechte beelden van beveiligingscamera’s, bekenden kunnen identificeren.“ De schrijvers gaan verderop in dat hoofdstuk hier nader op in en onderstrepen het risico dat in dat geval, herkenning door bekenden, de niet goed waargenomen details mogelijkerwijs vanuit een sterke verwachting ‘mentaal’ kunnen worden ingevuld.
Wat het Hof met de verwijzing naar (dit hoofdstuk van) voornoemd boek bedoelt duidelijk te maken is dat de strafrechtspraak, (mede) dankzij de rechtspsychologie, al decennia lang bekend is met het uiterst delicate karakter van herkenning door getuigen en dat daar – mede daartoe aangezet door de Hoge Raad èn door de fundamentele beroepsattitude van de strafrechter – buitengewoon behoedzaam mee pleegt te worden omgegaan.
Gelet op het feit dat het Hof in zijn bewijsoverwegingen de betrouwbaarheid van de herkenningen door [A.H.] en [A.W.], rekening houdend met de – ook toen reeds uit het dossier blijkende – wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, uitdrukkelijk heeft beoordeeld en deze, in samenhang met het overige bewijs, betrouwbaar heeft geacht, terwijl de inzichten van de deskundigen met dat oordeel niet onverenigbaar zijn, kan, mede gelet op het voorgaande, niet worden gezegd dat deze deskundigenoordelen van zodanig(e) aard en/of gewicht zijn, dat daardoor het ernstige vermoeden ontstaat dat deze, waren zij het Hof destijds bekend geweest, zouden hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager.
Voor zover de verdediging haar betoog dat sprake is van een novum, baseert op de stelling dat uit de thans aan het dossier toegevoegde WhatsApp-berichten en de verklaringen van de vader en nicht van de aanvrager blijkt dat [A.H.] (in aanwezigheid van [A.W.]) heeft gelogen over de vraag op wiens initiatief de relatie tussen de aanvrager en [A.H.] is verbroken en over de vraag of het [A.W.] was of aanvragers nicht, die de vader van de aanvrager informeerde over de aanvragers omgang met bepaalde personen, dan wel op geconstateerde inconsistenties in de verklaringen van [A.H.] en [A.W], is het Hof van oordeel dat dit niet de conclusie kan dragen dat het Hof, ware het destijds daarmee bekend geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen over de betrouwbaarheid van deze beide getuigen. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [A.H.] de politie niet de waarheid zou hebben verteld over de aanwezigheid van een kluis in een andere zaak. Deze omstandigheid dwingt reeds daarom niet tot die conclusie, omdat a) deze mededeling geen betrekking had op de aan de aanvrager tenlastegelegde strafbare feiten en b) een en ander goed te verklaren is uit de wens van [A.H.] om zichzelf in die zaak niet in strafrechtelijke zin te belasten.
De door de verdediging geconstateerde inconsistenties en/of onwaarheden in de verklaringen van de getuigen [M.H.], [S.L.] en [F.P.] kunnen evenmin als novum worden gekwalificeerd, reeds omdat deze verklaringen zich destijds al in het dossier bevonden en de rechters daarvan kennis hebben kunnen nemen.
Ten aanzien van de getuige Look wordt nog opgemerkt dat het enkele feit dat zij onjuist zou hebben verklaard over het WhatsApp-bericht waarin de aanvrager volgens haar op de dag voor de overval tegen haar zou hebben gezegd dat zij morgen niets van hem zou horen, niet is aangetroffen in het onder novum 3 te bespreken Extractierapport, alsmede het feit dat de door [S.L.] genoemde radiostilte tussen de aanvrager en haar – naar het Hof uit de vertaalde WhatsApp-berichten afleidt – niet op die dag, maar een dag later heeft plaatsgevonden, niet van zodanige aard en gewicht zijn dat daardoor het ernstige vermoeden ontstaat dat, waren zij het Hof destijds bekend geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager. Datzelfde geldt voor het feit dat de anonieme melding waarover [S.L.] spreekt, niet in het dossier is aangetroffen.
Conclusie
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hetgeen als novum 2 is aangevoerd, geen grond voor herziening oplevert.
5.3
Novum 3
5.3.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich onder verwijzing naar het ‘Extraction Report’ van 22 juli 2022 van de telefoon van aanvrager – naar de verdediging stelt: over de periode 11 oktober 2014 tot en met 29 december 2014 – van P.A. van der Schee (productie 6 bij het herzieningsverzoek) en het rapport van het NFO van 31 januari 2023 van
D. Castellvi (bijlage 3 bij het aanvullend herzieningsverzoek) op het standpunt gesteld dat is gebleken van een bijzondere omstandigheid die tot de aanname van een novum en daarmee tot herziening dient te leiden. In het bijzonder is het volgende aangevoerd.
Het Hof kon niet beschikken over aanvragers volledige WhatsApp, Facebook-, SMS, bel- en zoekgedrag op het internet (ongeveer 30.000 berichten). Daardoor heeft het Hof zich geen juist beeld over (de gedragingen van) de aanvrager kunnen vormen, in het bijzonder op het punt van diens – destijds door het Hof ongeloofwaardig geachte – stelling dat de met anderen gewisselde WhatsApp-berichten, waarin hij zegt of impliceert dat hij betrokken was bij de overval op de minimarkt, als grootspraak/leugens/grapjes moeten worden gezien.
De verdediging vindt hiervoor steun in het rapport van psycholoog Ricardo. Hij is van mening dat uit een aantal in het Extractierapport opgenomen berichten blijkt dat de aanvrager aantoonbare onjuistheden heeft verkondigd. Daaruit moet volgens Ricardo worden afgeleid: “
dat het scenario waarin [aanvrager] slechts pretendeerde de overval te hebben gepleegd en het slachtoffer te hebben doodgeschoten, aannemelijk [lijkt].”
Psycholoog drs. Stewart heeft in zijn rapport geconcludeerd dat het door de aanvrager versturen van (hem belastende) WhatsApp-berichten met onwaarheden, hoogstwaarschijnlijk een uiting is van diepgeworteld overcompensatiegedrag.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat het onderzoek van het NFO uitwijst dat een groot aantal WhatsApp-, Facebook- en Voiceberichten van de telefoon van aanvrager zijn verwijderd. Dit betreft 413 berichten die in de periode van 24 tot en met 28 december 2014 zijn gewisseld tussen de aanvrager en [A.H.]. Het NFO is erin geslaagd al deze berichten terug te vinden. Deze zijn weergegeven in bijlage 1 bij het NFO-rapport. Daarnaast blijken nog ruim 450 berichten met gebruikmaking van professionele “
erase-“software permanent te zijn verwijderd. Het NFO is er niet in geslaagd deze berichten terug te vinden. Deze verwijderingen hebben plaatsgevonden na de inbeslagname van de telefoon van aanvrager op 29 december 2014, hetgeen betekent dat de politie hierin de hand heeft gehad, kennelijk met de bedoeling om ontlastend bewijs weg te maken.
5.3.2
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, noopt tot het doen van nader onderzoek door het NFI aan de telefoon van aanvrager, om te achterhalen of en wanneer er berichten zijn gewist en of deze kunnen worden teruggevonden, teneinde vervolgens een tijdlijn van alle aangetroffen berichten te kunnen maken. Ook de stelling van de verdediging dat de politie WhatsApp-berichten uit de telefoon van de aangever heeft verwijderd, moet worden onderzocht. Indien dat onderzoek de stelling van de verdediging bevestigt, levert dat een novum op in deze zaak.
5.3.3
Oordeel van het Hof
De door de verdediging ingebrachte rapportages berusten op feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard die het Hof niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest. Het NFO-rapport houdt in dat met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden geconcludeerd dat er berichten van de telefoon van de aanvrager zijn verwijderd ná de inbeslagname van die telefoon op 29 december 2014.
Het Hof onderschrijft de stelling van de verdediging dat deze omstandigheid het Hof destijds niet bekend was. De vraag die het Hof vervolgens te beantwoorden heeft is – kort gezegd – of op grond van deze omstandigheid het ernstig vermoeden ontstaat dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid tot vrijspraak of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
Uit het NFO-rapport kan worden opgemaakt dat er, bij vergelijking van de van de telefoon van de aanvrager gemaakte back-ups van 30 en 31 december 2014, een verschil van ruim 400 WhatsApp-berichten is geconstateerd. Deze berichten zijn teruggevonden en als bijlage 1 gevoegd bij het NFO-rapport. Dit betreft 413 berichten tussen de aanvrager en zijn ex-vriendin [A.H.]. De berichten beslaan de periode van 24 tot en met 28 december 2014. Anders dan de verdediging stelt, kan alleen voor deze berichten uit het NFO-rapport worden afgeleid dat deze met een hoge mate van waarschijnlijkheid van de telefoon van de aanvrager zijn verwijderd ná de inbeslagname van de telefoon op 29 december 2014.
Uit het Extractierapport blijkt voorts dat 192 WhatsApp-berichten en 280 audiofiles permanent zijn verwijderd. Het Hof begrijpt de verdediging aldus dat het deze 472 berichten zijn, waarvan zij, overigens niet ondersteund door een rapportage van een deskundige, stelt dat deze zijn verwijderd met behulp van professionele “
erase-“ software. Anders dan de verdediging stelt, zijn er echter geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verwijdering van deze 472 berichten eveneens heeft plaatsgevonden ná de inbeslagname van aanvragers telefoon op 29 december 2014. Dit blijkt in ieder geval niet uit het NFO-rapport of uit het Extractierapport zelf. Dit laat de mogelijkheid open dat deze verwijdering heeft plaatsgevonden door, of op verzoek van, de aanvrager zelf. De verwijdering van deze 472 berichten kan reeds daarom niet als novum worden beschouwd.
Ten aanzien van de 413 WhatsApp-berichten.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Vooropgesteld wordt dat het in artikel 413 Sv bedoelde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt, namelijk als een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk tot het verstrekkende oordeel leiden dat – in de bewoordingen van het EHRM –
the proceedings as a whole were not fair.
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt deze maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging (ECLI:NL:HR:2020:1889 en ECLI:NL:HR:2020:1890).
Aanknopingspunten voor de stelling dat deze 413 WhatsApp-berichten bewust door de politie van de telefoon van de aanvrager zijn verwijderd, biedt het dossier niet. Integendeel. Hieruit blijkt namelijk dat een aantal van die – vermoedelijk ná 29 december 2014 verwijderde – berichten in het dossier (pagina 150-152) zijn opgenomen, waaronder:
  • Een bericht van 25 december 2014 om 15:20:46 uur, inhoudende: ‘Mi por ta un kriminal pero no pa bo kurason’ (vrije vertaling verbalisant: ‘Ik kan een crimineel zijn, maar niet voor je hart’).
  • Een bericht van 25 december 2014 om 15:25:58 uur, inhoudende: ‘un hombu a saka kos riba mi sua’ (vrije vertaling verbalisant: ‘De man heeft iets op mij tevoorschijn gehaald sua (zwager)’).
  • Een bericht van 25 december 2014 om 15:30:13 uur, inhoudende: ‘Ta pasku, mi tin hnd tira, bonsa kk mi ta sintii awoki mi so leu foi mi mama ku mi ruman’ (vrije vertaling verbalisant: ‘Het is Kerst, ik heb iemand geschoten, je weet niet wat ik nu voel, alleen, ver van mijn moeder en mijn broer’).
De aanwezigheid van deze WhatsApp-berichten in het strafdossier vormt op zichzelf al een sterke contra-indicatie voor de stelling dat de politie deze berichten bewust heeft verwijderd. Daar komt nog bij dat ook de inhoud van de 413 door het NFO teruggehaalde berichten geen enkele aanleiding geeft om te veronderstellen dat sprake is van een welbewuste verwijdering door de politie om ontlastend materiaal weg te maken.
Gelet hierop kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat genoemde omstandigheid het ernstige vermoeden kan wekken dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
Vrijspraak
Het Hof stelt voorop dat een onderbouwing waarom de inhoud van deze 413 WhatsAppgesprekken het ernstige vermoeden wekt dat ware het Hof destijds daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou tot vrijspraak zou moeten leiden niet door de verdediging is gegeven. Het Hof is daarvan ook niet gebleken. De inhoud van die gesprekken dwingt niet tot de conclusie dat de door de aanvrager verstuurde en voor het bewijs gebezigde berichten anders moeten worden uitgelegd dan het Hof heeft gedaan. Evenmin plaatsen deze berichten de door de aangever met diverse vriendinnen gevoerde WhatsApp-conversaties in een ander daglicht, noch doen zij afbreuk aan de overigens ten laste van de aanvrager door de rechter gebezigde bewijsmiddelen. Het Hof concludeert op grond hiervan dat de inhoud van deze 413 WhatsApp-berichten niet het ernstige vermoeden kan wekken dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak.
In zoverre is de aanvraag tot herziening dan ook ongegrond.
Grootspraak, leugens en grapjes
De verdediging heeft zich – onder verwijzing naar het Extractierapport en de analyse ‘vertaalde WhatsApp- en Facebookgedrag van aanvrager op 20, 21 en 22 december 2014’ – op het standpunt gesteld dat uit de inhoud van al deze door de aanvrager gevoerde communicatie kan worden afgeleid dat hij zich ter versterking van zijn criminele imago van grootspraak, leugens en grapjes heeft bediend. Die berichten, waarin de aanvrager betrokkenheid bij de overval impliceert, moeten in dat licht worden gezien.
Het Hof volgt de verdediging hierin niet. De inhoud van de aanvrager gevoerde met anderen gewisselde berichten dwingt geenszins tot de conclusie dat die berichten anders moeten worden uitgelegd dan het Hof heeft gedaan. De enkele constatering dat de aanvrager bij gelegenheid kennelijke onjuistheden vertelt, ook over de wijze waarop de overval zou zijn verlopen, doet, mede bezien in het licht van het overige bewijs, evenmin het vermoeden ontstaan dat, was dit destijds bekend geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak.
Ten aanzien van het rapport van psycholoog Ricardo van 19 april 2022 overweegt het Hof als volgt.
Evenals in het geval van de rapportages van Horselenberg en Van Koppen geldt ook hier dat het gaat om oordelen gebaseerd op empirische bevindingen, die – ook blijkens de door Ricardo in zijn conclusie gehanteerde terminologie: “
dat het scenario waarin [aanvrager] slechts pretendeerde de overval te hebben gepleegd en het slachtoffer te hebben doodgeschoten, aannemelijk [lijkt]– niet in termen van natuurwetenschappelijke waarheid, maar slechts in termen van waarschijnlijkheid kunnen worden uitgedrukt en daarmee niet als feiten, maar als gevolgtrekkingen moeten worden beschouwd, die de mogelijkheid om te komen tot andere gevolgtrekkingen onverlet laten.
Gelet op het feit het Hof in zijn bewijsoverwegingen de geloofwaardigheid van aanvragers stelling dat het slechts om grapjes ging uitdrukkelijk heeft beoordeeld en deze stelling, in samenhang met het overige bewijs, heeft verworpen, terwijl de inzichten van de deskundige met dat oordeel niet onverenigbaar zijn, brengt het Hof tot de conclusie dat dit deskundigenoordeel niet van dien aard en van dat gewicht is dat daardoor het ernstige vermoeden ontstaat dat, was dit het Hof destijds bekend geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager.
De psycholoog Stewart baseert zijn conclusies op de aanname dat de door de aanvrager met [A.H.], [M.H.], [S.L.] en [F.P.] gedeelde berichten, waarin de aanvrager zegt of impliceert betrokken te zijn bij de overval, op onwaarheid berusten. Nu juist van die aanname niet kan worden uitgegaan, kunnen de conclusies van Stewart reeds hierom niet gelden als novum.
Het Hof beschouwt het rapport van 24 juni 2022 van forensisch onderzoeker
J. Rooijakker en het door hem op 15 september 2023 opgestelde alternatieve scenario niet als deskundigenberichten over onderwerpen waarover de rechter, bij gebreke van specifieke deskundigheid, niet zelf kan oordelen, maar als een – van het oordeel van het Hof – afwijkende mening over het voorliggende dossier. Voor zover Rooijakker zich hierbij beroept op – niet eerder bekende – als vertrouwelijk aangeduide informatie, inhoudend dat niet kan worden uitgesloten dat anderen de minimarkt hebben overvallen, geldt dat deze informatie dermate vaag en oncontroleerbaar is, dat daarop niet de conclusie kan worden gebaseerd dat, was dit het Hof bekend geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak van aanvrager.
De aanvraag tot herziening is in zoverre dan ook ongegrond.
Conclusie
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hetgeen als novum 3 is aangevoerd geen grond voor herziening oplevert.

6.Verzoek schorsing tenuitvoerlegging gevangenisstraf

De verdediging heeft het Hof op de voet van artikel 43 Sv subsidiair verzocht de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van de aanvrager hangende de herzieningsprocedure te schorsen.
De procureur-generaal heeft zich niet verzet tegen schorsing van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van de aanvrager.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
De aanvrager is bij onherroepelijk vonnis voor zijn betrokkenheid bij het doodschieten van [Z.L.] op 20 december 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat naar het oordeel van het Hof ten aanzien van hetgeen de verdediging als novum 2 en 3 naar voren heeft gebracht, niet kan worden gezegd dat dit het ernstige vermoeden kan wekken dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager, dan wel niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. In zoverre zal de aanvraag tot herziening dan ook ongegrond worden verklaard. Ten aanzien van hetgeen de verdediging bij novum 1 naar voren heeft gebracht acht het Hof het, gezien de vragen die de op dat punt ingebrachte rapportages ten aanzien van de lichaamslengte oproepen, noodzakelijk om, alvorens op de aanvraag tot herziening te beslissen, nader onderzoek te gelasten. Bij die stand van zaken ziet het Hof op dit moment in hetgeen als novum 1 is aangedragen onvoldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van de aanvrager te schorsen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
BESLISSING
Het Hof:
- houdt aan de beslissing ten aanzien van hetgeen als novum 1 met betrekking tot de
lichaamslengte van dader 1 naar voren is gebracht;
- beveelt dat het Nederlands Forensisch Instituut:
- een eigen onafhankelijk onderzoek zal verrichten naar de lichaamslengte van dader 1, op basis van de zich in het dossier bevindende camerabeelden, waarbij in het bijzonder antwoord wordt gegeven op de volgende vragen:
a. is het mogelijk om op basis van de camerabeelden – indien nodig via hernieuwde metingen, te verrichten in de opslagruimte van de minimarket – te komen tot betrouwbare conclusies over de lichaamslengte van dader 1, en zo ja
b. wat is de lichaamslengte van dader 1;
- een deskundige beoordeling zal verrichten van de rapportages van CRA en SR
ien de door hen gebruikte methoden, resulterend in een oordeel over de betrouwbaarheid van de door CRA en SR
igerapporteerde uitkomsten;
- stelt hiertoe de stukken in handen van de rechter-commissaris in het Gerecht in
eerste aanleg belast met de behandeling van strafzaken en beveelt deze voorts om een correcte meting van de lichaamslengte van de aanvrager te laten verrichten, alsmede zo nodig hernieuwde metingen te laten verrichten in de opslagruimte van de minimarket, alles door een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen onafhankelijke deskundige(n);
- verklaart de aanvraag tot herziening ten aanzien van hetgeen overigens als novum 1, en als novum 2 en novum 3 naar voren is gebracht ongegrond;
- wijst af het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de aan aanvrager
opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. R.M. van Vuure, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op 14 november 2023 ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.

Voetnoten

1.Wet van 18 juni 2012, Staatsblad 2012, 275.
2.In de jurisprudentie zijn nadien kaders ontwikkeld die behulpzaam kunnen zijn bij de vraag of een in een aanvraag tot herziening als nieuw en/of gewijzigd gepresenteerd deskundigeninzicht van voldoende kwaliteit en gewicht is om te kunnen leiden tot herziening van de uitspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:735).
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:PHR:2013:CA2549, waarin de beslissingen van de Hoge Raad ten aanzien van diverse herzieningsaanvragen in de zaken Puttense moordzaak, Schiedammer parkmoord, Lucia de Berk en Ina Post de revue passeren.