ECLI:NL:OGHACMB:2022:10

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
CUR2021H00142 tot en met CUR2021H00164
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen belastingaanslagen en boetes

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door belanghebbende was ingediend tegen naheffingsaanslagen en boetes. Belanghebbende had op 27 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de wettelijke termijn van twee maanden was ingediend. De aanslagen waren gedagtekend in december 2017 en augustus 2018, en het bezwaarschrift was pas meer dan een jaar later ingediend. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in verzuim was geweest, ondanks haar stelling dat de aanslagbiljetten niet op het juiste adres waren bezorgd. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, dat eerder had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De kosten van het beroep werden vergoed aan belanghebbende, en het griffierecht werd door de Inspecteur vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in belastingzaken.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2021H00142 tot en met CUR2021H00164
Datum uitspraak: 22 februari 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van
31 maart 2021 in de zaak met BBZ nrs. CUR202003359 tot en met CUR202003366 en CUR202003381 tot en met CUR202003395 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen,
zetelend te Curaçao,
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen en boetes.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2012 tot en met 2014 naheffingsaanslagen winstbelasting (dagtekening op aanslagbiljetten 21 december 2017, 16 augustus 2018 en
31 augustus 2018) opgelegd ten bedrage van respectievelijk NAf 14.425, NAf 11.219 en NAf 15.773. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd ten bedrage van respectievelijk NAf 7.212, NAf 4.627 en NAf 7.530.
1.2.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2013 tot en met 2015 naheffingsaanslagen omzetbelasting (dagtekening op aanslagbiljetten 23 augustus 2018) opgelegd ten bedrage van respectievelijk NAf 2.906, NAf 6.709 en NAf 2.160. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd ten bedrage van respectievelijk NAf 726, NAf 1.677 en NAf 1.080.
1.3.
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2012 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ (dagtekening op aanslagbiljetten 28 december 2017) opgelegd van respectievelijk NAf 2.518, NAf 15.612 en NAf 2.344. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd ten bedrage van NAf 1.951 (AOV/AWW) en NAf 293 (AVBZ).
1.4.
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2013 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ (dagtekening op aanslagbiljetten 24 augustus 2018) opgelegd van respectievelijk NAf 2.398, NAf 16.110, NAf 2.089 en NAf 12.485. Tevens zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 299, NAf 4.027, NAf 261 en NAf 1.560.
1.5.
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2014 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ (dagtekening op aanslagbiljetten 24 augustus 2018) opgelegd van respectievelijk NAf 2.383, NAf 18.890, NAf 2.461 en NAf 14.708. Tevens zijn vergrijpboetes opgelegd van NAf 297, NAf 4.722, NAf 307 en NAf 1.838.
1.6.
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2015 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ (dagtekening op aanslagbiljetten op 24 augustus 2018) opgelegd van respectievelijk NAf 6.644, NAf 23.390, NAf 2.980 en NAf 20.283. Tevens zijn vergrijpboetes opgelegd van NAf 830, NAf 5.847, NAf 372 en NAf 2.535.
1.7.
Belanghebbende heeft op 27 september 2019 tegen de aanslagen en boetes bezwaar gemaakt.
1.8.
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.9.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 31 maart 2021 als volgt geoordeeld:
“Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren gegrond;
- verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 175; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.”
1.10.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 31 mei 2021 hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft op 18 oktober 2021 en 11 november 2021verweerschriften ingediend.
1.11.
De zitting heeft plaatsgehad op 17 januari 2022 te Willemstad. Op de zitting is [A] als gemachtigde namens belanghebbende verschenen en namens de inspecteur [B], [C] en [D].
1.12.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Op 28 december 2011 heeft de heer [de digra] (hierna: de digra) belanghebbende opgericht. Als storting op de aan hem uitgereikte aandelen heeft de digra zijn [bedrijf] fiscaal geruisloos ingebracht. Belanghebbende verricht voornamelijk tuinonderhoud bij woningen en appartementencomplexen.
2.2.
Namens de Inspecteur heeft in 2017 een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften winst-, omzet- en loonbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2015. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een definitief rapport van 21 februari 2018.
2.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn de onder 1.1. tot en met 1.6. vermelde naheffingsaanslagen en boetes opgelegd (hierna: de naheffingsaanslagen).
2.4.
Op 27 september 2019 heeft belanghebbende tegen de onder 2.3. vermelde naheffingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en tot het ontvankelijk verklaren van de door haar gemaakte bezwaren. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:

Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar
4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes is op 27 september 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.3
Ingevolge artikel 30, lid 2 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 27 juni 2020, een uitspraak heeft gedaan.
4.4
Ingevolge artikel 31, lid 1 ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 27 juni 2021, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.5
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.6
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. De op het bezwaar te nemen beslissing kan immers tot niets anders leiden dan tot een niet-ontvankelijkverklaring. Redengevend daarvoor is het volgende.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.7
In artikel 29, lid 1 ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.8
De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend in december 2017 en augustus 2018. Het bezwaarschrift is op 27 september 2019 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.9
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.1
Belanghebbende stelt dat de aanslagbiljetten naar het juiste adres (adres 1) zijn verstuurd, maar dat deze door C-post op een ander adres zijn bezorgd ([adres 5]). In dat verband heeft belanghebbende een schriftelijke verklaring van [FG], wonende op het adres [adres 5], ingebracht. Daarin is opgenomen dat C-post verschillende brieven ten name van belanghebbende in zijn brievenbus heeft achtergelaten, dat hij deze post in een plastic zak heeft bewaard, en dat de digra op 13 juni 2019 aan zijn huis is verschenen om deze post op te halen. Vervolgens heeft belanghebbende tot 27 september 2019 gewacht met het indienen van het bezwaarschrift, omdat onduidelijk was of wel alle aanslagbiljetten ontvangen waren. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde daarover gezegd dat wel alle aanslagbiljetten in de plastic zak zaten die bij Gwenfield was opgehaald.
4.11
Als met vertraging is kennisgenomen van een belastingaanslag of boetebeschikking, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van ten minste twee weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (vgl. Gemeenschappelijk Hof 8 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147). Belanghebbende heeft op 27 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en boetes waarmee zij op 13 juni 2019 bekend is geworden. Dit is niet binnen de termijn van twee weken, zodat de bezwaartermijn is overschreden.
4.12
Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht de bezwaren daarom niet-ontvankelijk verklaren.
5. PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt gegrond verklaard. Daarom worden ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 175 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet tijdig beslissen)).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.”

5.Gronden

5.1.
In zijn overwegingen 4.7 tot en met 4.12 is het Gerecht tot het oordeel gekomen dat belanghebbende het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn heeft ingediend en dat niet redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Het Gerecht heeft de bezwaren van belanghebbende daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Het Hof onderschrijft het oordeel van het Gerecht en maakt de gebezigde overwegingen tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen ter zitting van het Hof aan de orde is geweest voegt het Hof daaraan het volgende toe.
5.2.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende nog aangevoerd dat de post door het postbedrijf op Curaçao, C-Post, vaak te laat wordt bezorgd en dat de Belastingdienst om die reden de post aangetekend dient te verzenden, hetgeen niet is gebeurd. Daardoor ontbreekt het de Inspecteur aan bewijs dat de naheffingsaanslagen zijn verstuurd en daarom dient belanghebbende niet niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus belanghebbende.
5.3.
Hetgeen onder 5.2. door belanghebbende is aangevoerd, maakt het onder 5.1. geoordeelde niet anders. De inspecteur heeft geen wettelijke verplichting stukken aangetekend te versturen. Vaststaat dat de adressering van de naheffingsaanslagen juist was. Eveneens staat vast dat de digra van belanghebbende de naheffingsaanslagen op 13 juni 2019 op het adres [adres5] bij de heer [FG] heeft opgehaald. Door pas op 27 september 2019 bezwaar te maken, te weten 3 ½ maand nadat belanghebbende de naheffingsaanslagen in haar bezit had, is door belanghebbende ruimschoots te laat bezwaar gemaakt.
5.4.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur aangegeven dat, in het geval belanghebbende ook in hoger beroep niet-ontvankelijk in haar bezwaar wordt geacht, de Inspecteur niettemin bereid is om de bezwaren van belanghebbende ambtshalve te overwegen.
Slotsom
5.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. P.A.M. Pijnenburg en
mr. M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.M.J. Bucx als griffier. De beslissing is op 22 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.