ECLI:NL:OGHACMB:2021:175

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
AUA2020H00081
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een begrotingsprocedure en de bevoegdheid van de Raad van Toezicht in een civiele zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. [Appellant] heeft in eerste aanleg een declaratie ingediend tegen de vennootschap Oro Azul S.A. en [Geïntimeerde] voor verleende rechtsbijstand. De procedure is gestart na een verzoek tot beslaglegging op basis van een honorariumovereenkomst. Het Hof heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht bestaat tussen [Appellant] en [Geïntimeerde], maar dat de civiele rechter niet bevoegd is om te oordelen over de hoogte van de declaraties, aangezien dit onder de bevoegdheid van de Raad van Toezicht valt. Het Hof heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de vorderingen jegens [Geïntimeerde] en de vorderingen jegens Oro Azul afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een overeenkomst tussen [Appellant] en Oro Azul. Het Hof heeft de kosten van beide instanties toegewezen aan [Appellant].

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: AUA201900473 – AUA2020H00081
Uitspraak: 8 juni 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te Aruba,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
procederende in persoon,
tegen

1.de vennootschap naar Venezolaans recht

ORO AZUL S.A.,
2.
[Geïntimeerde],
beiden woonplaats gekozen hebbend te Aruba ten kantore van hun gemachtigde,
in eerste aanleg gedaagden, thans [Geïntimeerde],
gemachtigde: mr. E.E. Rosenstand.
De partijen zullen hierna [Appellant], Oro Azul en [Geïntimeerde] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor de procesgang in eerste aanleg en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het vonnis van 29 april 2020 in de zaak met nummer AUA201900473 (hierna: het bestreden vonnis).
1.2
Bij akte van appel van 4 juni 2020 is [Appellant] tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis.
1.3
Bij op 16 juli 2020 ingekomen memorie van grieven heeft [Appellant] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt – zakelijk weergegeven – tot vernietiging van het bestreden vonnis en, na vermindering van haar vordering, tot toewijzing van haar vordering tot een bedrag van Afl. 34.412,43, met veroordeling van Oro Azul en [Geïntimeerde] in de proceskosten.
1.4
Van Oro Azul en [Geïntimeerde] is geen memorie van antwoord ingekomen.
1.5
Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft de gemachtigde van Oro Azul en [Geïntimeerde] pleitnota’s overgelegd. [Appellant] heeft afgezien van pleidooi.
1.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
Advocaat [Appellant] oefent haar advocatenpraktijk uit in de vorm van de naamloze vennootschap C.H. [Appellant] Advocatenpraktijk N.V.
2.3 [
Appellant] heeft in de periode van 10 februari tot eind mei 2018 rechtsbijstand verleend aan, onder meer, [Geïntimeerde] ter zake van een verdenking van goudsmokkel. Eigenaar van het goud (46 goudstaven) zou Oro Azul zijn.
2.4
Op 11 februari 2018 is door [Geïntimeerde] een honorariumovereenkomst (acuerdo) met [Appellant] getekend.
2.5
In februari en maart 2018 is in totaal een bedrag van Afl. 79.915,52 betaald voor de door [Appellant] verrichte diensten. Op een statement van 31 mei 2018 (hierna: de declaratie) gericht aan Oro Azul en [Geïntimeerde] is vermeld dat in de zaken Oro Azul S.A./ Juan Carlos Toro [Geïntimeerde] nog een bedrag van Afl. 57.515,73 is verschuldigd.
2.6
Bij brief van 9 augustus 2018 heeft [Appellant] de Raad van Toezicht op de Advocatuur in Aruba (hierna: de Raad van Toezicht) verzocht de declaratie ten name van Oro Azul en [Geïntimeerde] te begroten.
2.7
Op 22 januari 2019 heeft het Gerecht de door [Appellant] verzochte toestemming tot het leggen van beslag ter verzekering van verhaal van haar op een bedrag van Afl. 70.000,= begrote vordering op Oro Azul en [Geïntimeerde] verleend onder de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak binnen 28 dagen na beslaglegging zal worden ingesteld.
2.8
Vervolgens is op 22 januari 2019 conservatoir beslag gelegd op een perceel grond van [Geïntimeerde] en 46 goudstaven van Oro Azul tot zekerheid van verhaal van de vorderingen van [Appellant].
2.9
Bij het inleidende verzoekschrift van 14 februari 2019 in de onderhavige procedure heeft [Appellant] gevorderd om Oro Azul en [Geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van het bedrag van Afl. 57.515,73, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 6 juni 2018, althans een in goede justitie te bepalen datum, en de proceskosten.
2.1
De Raad van Toezicht heeft op 2 oktober 2019 als volgt beslist:
“3.1 begroot het nog door [Geïntimeerde] te betalen bedrag voor de werkzaamheden van mr. [Appellant] die zij ten behoeve van [Geïntimeerde] heeft verricht op Afl. 34.412,43.
3.2
stelt mr. [Appellant] in de gelegenheid stellen om zich uiterlijk 30 oktober 2019 bij brief aan de secretaris van de Raad uit te laten of zij Oro Azul alsnog wenst te laten oproepen in deze procedure en om, indien zij dat wenst, zoveel mogelijk met stukken onderbouwd het adres op te geven waar Oro Azul is gevestigd en kan worden opgeroepen.”
2.11
Tegen voormelde uitspraak is door [Geïntimeerde] een herzieningsverzoek ingediend bij de Raad van Appel (zaak AUA2019H00221). Het is het Hof ambtshalve bekend dat nog geen uitspraak is gedaan door de Raad van Appel. De zaak stond op 12 mei 2021 voor uitspraak maar deze is aangehouden met een termijn van zes weken.

3.De beoordeling

[Geïntimeerde] en Oro Azul
3.1
Het Hof zal, gelet op de gegeven toelichting, de in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde stukken, het briefpapier waarop het verzoekschrift is gesteld en de aanduiding van eiseres in het hoofd van het verzoekschrift, de onderhavige procedure opvatten als een door advocaat [Appellant] in eigen naam ten behoeve van haar advocatenpraktijk, waarvan zij ook directeur is, aanhangig gemaakte procedure.
[Geïntimeerde]
3.2
Uit de hiervoor onder rov. 2.4 genoemde acuerdo is voldoende gebleken van een overeenkomst van opdracht tussen [Appellant] en [Geïntimeerde]. Het vorenstaand is ook niet, althans onvoldoende betwist. Sprake is in deze van een geschil over de hoogte van de declaraties. Dat is een geschil als bedoeld in artikel 34 van de Advocatenlandsverordening 1959. De Raad van Toezicht is bevoegd om daarover te oordelen en is ook bij uitstek deskundig om dat te doen. [Appellant] heeft op 9 augustus 2018 een begrotingsprocedure aanhangig gemaakt bij de Raad van Toezicht. Daarna is het door [Appellant] verzochte beslagverlof verleend ter zake van de in die procedure aan de orde zijnde vordering(en). De onderhavige procedure is, zo begrijpt het Hof [Appellant], ingesteld naar aanleiding van de in de toestemming van het verlof opgenomen (standaard)voorwaarde van het binnen 28 dagen instellen van een eis in de hoofdzaak.
3.3
Ingevolge artikel 700 lid 3 Rv wordt een beslagverlof verleend onder de voorwaarde dat een eis in de hoofdzaak wordt ingesteld binnen een door de rechter te bepalen termijn van minimaal acht dagen na het beslag. De voorwaarde van het instellen van een eis in de hoofdzaak geldt niet indien op het tijdstip van het verlof reeds een eis in de hoofdzaak is ingesteld.
3.4
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:773) overwogen:
3.4.2
Een conservatoir beslag strekt naar zijn aard ertoe over te gaan in een executoriaal beslag (vgl. art. 704 lid 1 Rv). De overgang van het beslag in de executoriale fase wordt bewerkstelligd door een voor tenuitvoerlegging vatbare (in de regel: rechterlijke) beslissing ten voordele van de beslaglegger in een procedure waarin toetsing plaatsvindt van de gegrondheid en de omvang van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht. De door de rechter die het verlof tot beslaglegging verleent bepaalde termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak dient te zijn ingesteld (art. 700 lid 3 Rv) heeft als doel te verzekeren dat – binnen deze termijn – die procedure aanhangig wordt gemaakt en te voorkomen dat de schuldeiser het beslag alleen als pressiemiddel gebruikt en na het leggen van het beslag blijft stilzitten. (Zie HR 3 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0347, NJ 2004/557; HR 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2587, NJ 2007/103; HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6082, NJ 2013/329.)
3.4.3
De in art. 700 lid 3 Rv gebruikte woorden ‘eis in de hoofdzaak’, moeten ruim worden uitgelegd.
Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling, zoals onder meer vermeld in het hiervoor in 3.4.2 genoemde arrest van 3 oktober 2003, volgt dat de eis in de hoofdzaak niet noodzakelijk in Nederland hoeft te zijn ingesteld. Daarbij moet het wel gaan om een met voldoende waarborgen omgeven procedure en moet de datum waarop deze eis wordt ingesteld, voldoende vaststaan (zie HR 21 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8780, NJ 2011/493).
(..)
3.5
Nu gelet op voormelde jurisprudentie van de Hoger Raad de woorden “eis in hoofdzaak” ruim moeten worden uitgelegd en een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht kan worden aangemerkt als een procedure die met voldoende waarborgen is omgeven, kan de vraag worden gesteld of het aanhangig maken van de onderhavige procedure, althans de onderhavige procedure ter zake van de vordering jegens [Geïntimeerde], nog wel noodzakelijk was. Wat daar ook van zij, nu [Geïntimeerde] geen andere verweren heeft aangevoerd dan verweren tegen de hoogte van de declaratie(s), is de civiele rechter niet bevoegd. Het is nu aan de Raad van Appel om over de hoogte van de declaratie te oordelen en deze te begroten. Het Hof zal zich onbevoegd verklaren.
Oro Azul
3.6
Niet ter discussie staat dat [Appellant] geen herzieningsverzoek heeft ingediend tegen de uitspraak van de Raad van Toezicht en ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om nadere adresgegevens van Oro Azul aan te leveren. De onderhavige procedure is evenwel gehandhaafd en daarin is door Oro Azul gesteld dat tussen haar en [Appellant], dan wel de vennootschap van [Appellant], geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dit is een ander soort verweer dan een verweer tegen de hoogte van de declaratie. Wordt een dergelijk verweer opgeworpen in het kader van een begrotingsverzoek, dan wordt de zaak op dit punt naar de civiele rechter verwezen tenzij het (civiele) verweer als een klaarblijkelijk ongegrond, ondergeschikt of chicaneus verweer moet worden aangemerkt. Van dat laatste is niet gebleken. Het Hof ziet, mede gelet op de mogelijkheid dat [Appellant] jegens Oro Azul alsnog begroting zal vragen, of haar tot betaling zal aanspreken, voldoende belang om op dit punt een beslissing te geven.
3.7
Het Hof overweegt in dit kader dat uit de onder rov. 2.4 vermelde acuerdo geen overeenkomst van opdracht tussen Oro Azul en [Appellant] kan worden afgeleid. [Appellant] heeft weliswaar gesteld dat zij telefonisch meermaals heeft gesproken met een persoon die zich voordeed als eigenaar van Oro Azul en met wie zij was overeengekomen om als advocaat ook voor Oro Azul op te treden maar dat vormt, gelet op de betwisting van de zijde van Oro Azul en nu een nadere onderbouwing van de zijde van [Appellant] is uitgebleven, onvoldoende grondslag om uit te gaan van het bestaan van een dergelijke overeenkomst. Dat er, al dan niet door tussenkomst van [Geïntimeerde], mogelijk betalingen zijn verricht door Oro Azul zoals door [Appellant] is gesteld, is zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, evenmin voldoende om Oro Azul als opdrachtgever aan te merken. De vordering van [Appellant] jegens Oro Azul kan derhalve (ook in een begrotingsprocedure) niet worden toegewezen.
3.8
Nu het door [Appellant] gedane bewijsaanbod (bij akte uitlating producties) niet relevant is voor de in deze te nemen beslissing(en), bestaat geen aanleiding tot bewijslevering.
3.9
Het vorenstaande brengt mee dat de grieven deels slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende verklaart het Hof zich onbevoegd wat betreft de vordering(en) jegens [Geïntimeerde] en wijst het Hof de vordering(en) jegens Oro Azul af.
3.10 [
Appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. De kosten van het geding in eerste aanleg worden begroot op Afl. 1.500,= aan salaris gemachtigde voor Oro Azul en Afl. 3.000,= voor [Geïntimeerde] aan salaris gemachtigde. De kosten van het geding in hoger beroep worden begroot op Afl. 2.000,= voor Oro Azul en Afl. 2.000,= voor [Geïntimeerde] aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 29 april 2020 en opnieuw rechtdoende:
- verklaart zich onbevoegd wat betreft de vordering(en) jegens [Geïntimeerde];
- wijst de vordering(en) jegens Oro Azul af;
- veroordeelt [Appellant] in de kosten van beide instanties. De kosten van het geding in eerste aanleg worden begroot op Afl. 1.500,= voor Oro Azul en Afl. 3.000,= voor [Geïntimeerde] aan salaris gemachtigde. De kosten van het geding in hoger beroep worden begroot op Afl. 2.000,= voor Oro Azul en Afl. 2.000,= voor [Geïntimeerde] aan salaris gemachtigde;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 8 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.