ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT8847

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2002/1973
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en verbindendheid van speelvergunningsrecht in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 16 november 2004, staat de bevoegdheid van de Raad en de verbindendheid van het speelvergunningsrecht hazardspelen centraal. Appellante, een naamloze vennootschap, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag voor het jaar 1997, opgelegd in het kader van het speelvergunningsrecht. De Raad oordeelt dat hij bevoegd is om in deze zaak uitspraak te doen en geeft een voorlopig oordeel dat het speelvergunningsrecht als een belasting moet worden beschouwd. Dit oordeel is gebaseerd op de heffingssystematiek van het recht.

De Raad doet een tussenuitspraak, omdat hij zich in dit stadium niet in staat acht om een einduitspraak te doen. Er zijn zowel formeelrechtelijke als materieelrechtelijke vragen aan de orde. De Raad benadrukt dat de wetgever moet optreden om de regeling van het speelvergunningsrecht te herzien, gezien de complexiteit van de heffingen, vooral met betrekking tot slotmachines die zijn uitgerust met billacceptors.

De Raad maakt duidelijk dat het niet mogelijk is om een rekenkundige brug te slaan tussen de oude en nieuwe heffingssystematiek zonder verdere informatie van de partijen. Hij geeft aan dat de partijen in staat zijn om de benodigde gegevens aan te leveren. De Raad concludeert dat de landsverordening en het landsbesluit verbindende kracht hebben, maar maakt een voorbehoud met betrekking tot de vastrechtcomponent in de tariefstelling. De Raad roept de wetgever op om nieuwe heffingsgrondslagen te formuleren, zodat er een evenwichtige heffing kan plaatsvinden voor hazardspelen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 november 2004, nr. 2002/1973
RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
de naamloze vennootschap [X] N.V.,
appellante
tegen
de Inspecteur der Belastingen op Aruba,
verweerder.
1. Het procesverloop.
1.1. Aan appellante is voor het jaar 1997 een naheffingsaangeslag opgelegd in het speelvergunningsrecht hazardspelen. Zij heeft tegen deze aanslag tijdig bezwaar gemaakt en tegen de uitspraak op bezwaar tijdig beroep aangetekend.
2. Overwegingen omtrent het geschil.
De Raad zal in deze zaak een tussenuitspraak doen, omdat hij zich in dit stadium van de procedure niet in staat acht op adequate wijze einduitspraak te doen.
In deze procedure spelen verschillende vragen, deels van formeelrechtelijke deels van materieelrechtelijke aard.
Ten aanzien van de formeelrechtelijke punten
Vooropgesteld zij dat de Raad zichzelf bevoegd acht in het geschil uitspraak te doen.
Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of het speelvergunningsrecht hazardspelen een belasting of een retributie is. Hoewel de Raad dit antwoord voor de hiernavolgende formeelrechtelijke vragen niet van doorslaggevend belang acht, geeft hij als voorlopig oordeel dat de heffing een belasting is. Reeds de heffingssystematiek van het recht leidt de Raad tot dit oordeel.
Appellante heeft langs verschillende argumentatielijnen de verbindendheid van zowel de betrekkelijke landsverordening als het daarop gebaseerde uitvoeringsbesluit bestreden.
De Raad geeft als zijn voorlopig oordeel dat de landsverordening verbindende kracht heeft. Ook het landsbesluit heeft verbindende kracht, waarbij de Raad een voorbehoud maakt op zijn voorlopige oordeel waar het de vastrechtcomponent in de tariefstelling betreft. In dit verband zij overwogen dat de Inspecteur op goede gronden de boete heeft laten vervallen. Een en ander scherpt in dat de regeling van het speelvergunningsrecht hazardspelen dringend aandacht van de wetgever behoeft, waarover hierna onder de materieelrechtelijke punten nog nader.
Ten aanzien van de materieelrechtelijke punten
Op het punt van de heffing ten aanzien van slotmachines is het voorlopige oordeel van de Raad dat zijn bucketdroprechtspraak leidraad dient te zijn, ook voor de huidige situatie waarin die apparaten vaak van billacceptors zijn voorzien. Het is voor de Raad in het huidige stadium van voorlichting niet goed doenlijk om een rekenkundige brug te slaan tussen de bucketdropheffing zoals die was zonder billacceptor en de heffing zoals die moet zijn met die voorziening. De Raad acht partijen daartoe wel in staat, immers de ene partij heeft ervaringscijfers en de andere het apparaat om de deugdelijkheid daarvan te beoordelen.
Wel wil de Raad reeds in dit stadium als zijn voorlopige oordelen te kennen geven dat noch de benadering dat de inhoud van de billacceptor in het geheel niet meetelt voor de heffing, noch die dat dat voor de gehele inhoud wel het geval is, de zijne is.
Om tot een evenwichtige heffing te komen ten aanzien van hazardspelen is het naar mening van de Raad overigens geboden dat de wetgever ook op dit punt optreedt en (een) nieuwe heffingsgrondslag(en) formuleert.
3. Voorlopige beslissing
De Raad geeft in dit stadium van de procedure voormelde voorlopige beslissingen en houdt elke verdere beslissing aan.
Aldus gedaan in raadkamer op 16 november 2004 door mrs. Van Gijn, Groeneveld en Overgaauw, in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmijn.