Uitspraak
UITSPRAAK: 20 maart 2020
[Verzoeker],
[e-mailadres 1]en
[email-adres 2]
Openbaar Ministerie van Sint Maarten,
Immigratie- en Naturalisatiedienstvan het Nederlandse Ministerie van Veiligheid en Justitie ([e-mailares 3]),
Minister van Justitie van Sint Maarten,
Minister van Algemene Zaken van Sint Maarten,
Hoofd van de basisadministratie persoonsgegevens van Sint Maarten,
Hoofd van de burgerlijke stand van Sint Maarten.
1.Verloop van de procedure
2.Beoordeling
Rijkswet op het Nederlanderschap(hierna: RwNed) om vaststelling van zijn Nederlanderschap. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat hij het Nederlanderschap heeft verkregen doordat hij door de man is erkend en de man ten tijde van die erkenning de Nederlandse nationaliteit had.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(EVRM) wordt het volgende overwogen. In de tweede prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad ter verduidelijking van zijn eerste prejudiciële beslissing omtrent artikel 8 EVRM overwogen, in de zaak waarin de erkenning had plaatsgevonden in het buitenland:
artikel 8 EVRMwel in beginsel ertoe kan hebben geleid dat tussen verzoeker en de man een familierechtelijke betrekking is ontstaan ten tijde van de erkenning — deze kwestie is in de onderhavige procedure
‘bezit van staat'als kind van de man als bedoeld in artikel 1:209 BW wel tot het Nederlanderschap leiden. De IND heeft dienaangaande het volgende gesteld (Aanvullend advies van 31 januari 2020, p. 2-3):
over. Het beroep van verzoeker op `bezit van staat' als kind van de man faalt.
aanmerking. De Hoge Raad overwoog dienaangaande in zijn tweede prejudiciële
beslissing: