Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
NJ2012/484). Daar gaat het in dit geval echter niet om. [appellante] heeft het jaar 1983 genoemd als het jaar waarop volgens haar de erflater het stuk grond in bezit heeft genomen. Indien dat juist is, is het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit werd voltooid, gelegen in 2003 (het huidige BW was toen inmiddels van kracht; het overgangsjaar 2001 was ook voorbij). De erflater was in 2003 nog in leven. In deze redenering heeft niet [appellante], maar de erflater het stuk grond door verjaring in eigendom verkregen op de voet van art. 3:105 BW. Hierbij is niet van belang of de erflater ooit een beroep heeft gedaan op art. 3:105 BW. Voor de vraag of [appellante] het stuk grond thans in eigendom heeft, is in die redenering dus wel degelijk van belang of zij dit door rechtsopvolging van de erflater heeft verkregen. Het GEA heeft dat dus terecht relevant geacht. Terecht heeft het GEA geoordeeld dat niet vast staat dat [appellante] de (enige) erfgenaam van de erflater is, sterker nog: dit is niet gesteld.