ECLI:NL:HR:2012:BW5324

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00459
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging door verjaring van rechtsvordering tot beëindiging bezit, zonder vereiste van goede trouw opvolgende bezitter(s)

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 augustus 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de verkrijging van eigendom door verjaring. De eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, dat op 26 oktober 2010 was gewezen. De zaak betreft een geschil over een strook grond die door de eisers in gebruik is genomen sinds hun aankoop van het perceel aan de [a-straat 1] in 1999. De grond grenst aan het perceel van de verweerders, die sinds 22 mei 2007 eigenaar zijn van het aangrenzende perceel aan de [b-straat 1]. De eisers stelden dat zij de eigendom van de strook grond door verkrijgende verjaring hadden verkregen, terwijl de verweerders dit betwistten en in reconventie vorderden dat de rechtbank zou verklaren dat de strook grond eigendom was van de verweerders.

De rechtbank heeft de vordering van de eisers in conventie toegewezen, maar de vordering van de verweerders in reconventie afgewezen. Het hof heeft echter de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de eisers bevolen de strook grond te ontruimen. Het hof oordeelde dat de eisers, bij de verkrijging van hun eigendom in 1999, te kwader trouw waren omdat zij hadden opgemerkt dat de strook grond niet tot hun perceel behoorde. Dit leidde tot de conclusie dat de eisers de lopende verjaring niet hadden voortgezet, waardoor hun beroep op verjaring faalde.

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat volgens artikel 3:105 BW ook een bezitter die niet te goeder trouw is, de eigendom van een zaak kan verkrijgen, mits hij de zaak bezit op het moment dat de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. De Hoge Raad heeft de verweerders in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 465,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

10 augustus 2012
Eerste Kamer
11/00459
DV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
3. [Verweerder 3],
4. [Verweerster 4],
allen wonende te [woonplaats],
5. [Verweerder 5],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 98419/HA ZA 07-843 van de rechtbank Alkmaar van 9 januari 2008, 4 juni 2008 en 2 september 2009;
b. het arrest in de zaak 200.050.356/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van [verweerder] c.s. heeft bij brief van 18 mei 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] c.s. zijn sinds 1999 eigenaar van het perceel [a-straat 1] te [plaats]. In de periode van 1978 tot 1999 woonde [betrokkene 1] op dit adres.
(ii) De tuin van [eiser] c.s. grenst aan het perceel [b-straat 1], waarvan [verweerder] c.s. sinds 22 mei 2007 eigenaar zijn.
(iii) Op het perceel van [verweerder] c.s. bevindt zich een loods. Deze staat op enkele meters afstand van de kadastrale erfgrens met een aantal percelen aan de [a-straat], waaronder nummer [1]. In 1981 is evenwijdig aan deze erfgrens - in het verlengde van de loods - een muur gebouwd ter hoogte van [a-straat 1]. De muur van de loods - en in het verlengde daarvan de in 1981 gebouwde muur - staat op enkele meters afstand van de kadastrale erfgrens.
(iv) De strook grond van enkele meters tussen de muur in het verlengde van de loods en de kadastrale grens met [a-straat 1] is als tuin in gebruik bij [eiser] c.s. sinds zij in 1999 in dat pand zijn gaan wonen.
3.2 [Eiser] c.s. vorderen in dit geding in conventie dat de rechtbank voor recht verklaart dat door verkrijgende verjaring voornoemde strook grond door [eiser] c.s. in eigendom is verkregen en dat de rechtbank als grenslijn aanwijst de lijn lopend in het verlengde van de erfgrens tussen de [a-straat 1] en [2] tot tegen de thans nog aanwezige muur, vandaar lopend tegen die muur tot aan het perceel [c-straat 1]. [Verweerder] c.s. vorderen in reconventie dat de rechtbank voor recht verklaart dat de strook grond eigendom is van [verweerder] c.s. en dat zij [eiser] c.s. gelast de strook grond te ontruimen en vrij ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft de vordering in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen.
3.3 Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd en [eiser] c.s. bevolen de strook grond te ontruimen en ter vrije beschikking te stellen van [verweerder] c.s. Het heeft daartoe overwogen, kort samengevat, dat ingevolge art. 3:102 lid 2 BW de verkrijger onder bijzondere titel alleen dan de tijd die het bezit bij zijn rechtsvoorganger heeft geduurd bij zijn eigen bezit kan optellen, indien de verkrijger bij zijn verkrijging te goeder trouw was (rov. 5.4). Het hof heeft veronderstellenderwijs aangenomen dat [betrokkene 1] in 1981, het jaar waarin de muur is geplaatst, het bezit van de strook grond heeft verworven (rov. 5.5). Het hof heeft voorts - in cassatie onbestreden - als vaststaand aangenomen dat [eiser] c.s. bij de verkrijging van de eigendom van het perceel [a-straat 1] in 1999 de registers hebben geraadpleegd en daarbij hebben opgemerkt dat de strook grond niet tot het perceel behoorde, met als consequentie dat zij, als bezitter te kwader trouw, de lopende verjaring niet hebben voortgezet (rov. 5.6). Aangezien in 1999 een nieuwe termijn van twintig jaar voor verjaring is aangevangen en deze ten tijde van de aanvang van de procedure in 2007 nog niet was voltooid, faalt het beroep van [eiser] c.s. op verjaring, aldus nog steeds het hof (rov. 5.7).
3.4 Het eerste, het derde, het vierde en het vijfde middel klagen in de kern dat het hof ten onrechte art. 3:102 lid 2 BW heeft toegepast, nadat het eerder (in rov. 5.2) had vastgesteld dat [eiser] c.s. zich beroepen op verkrijging op de voet van art. 3:105 en 3:106 BW.
Die klacht is gegrond. Ingevolge art. 3:105 kan ook de bezitter die niet te goeder trouw is de eigendom van een zaak verkrijgen. Hiervoor is, behoudens het in lid 2 bepaalde, slechts vereist dat hij de zaak bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. Voor de voltooiing van de verjaring is nodig dat de toestand dat een ander dan de rechthebbende bezitter is, gedurende de gehele verjaringstermijn heeft voortgeduurd. Daarbij is niet van belang of opvolging in het bezit heeft plaatsgevonden, en dus evenmin of opvolgende bezitters te goeder trouw in de zin van art. 3:102 lid 2 waren.
3.5 Het voorgaande brengt mee dat het tweede middel geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 465,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgeproken door de raadsheer J.C. van Oven op 10 augustus 2012.