ECLI:NL:OGHACMB:2018:15

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
CUR2017H00022
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van verzuimboete wegens te late indiening van aangifte winstbelasting door inactieve onderneming

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opgelegde verzuimboete aan [X] B.V. wegens de te late indiening van de aangifte winstbelasting over het jaar 2012. De belanghebbende, [X] B.V., had een verzuimboete van Naf. 1.000 opgelegd gekregen, omdat de aangifte te laat was ingediend. De belanghebbende betwistte de boete en voerde aan dat haar onderneming nooit operationeel is geweest en dat zij meerdere malen had verzocht om als inactief in het systeem van de belastingdienst te worden opgenomen. Het Hof oordeelde dat, gezien de omstandigheden, de boete gematigd diende te worden. Het Hof bevestigde de beslissing van het Gerecht in eerste aanleg, dat de boete had verminderd tot Naf. 500. Het Hof stelde vast dat de belanghebbende in de voorafgaande jaren geen aangiften had gedaan en dat de aangifte voor 2012 slechts enkele dagen te laat was ingediend. Het Hof oordeelde dat de opgelegde boete niet in verhouding stond tot de ernst van het verzuim en dat de matiging van de boete passend was. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en het hoger beroep van de Inspecteur werd verworpen.

Uitspraak

CUR2017H00022
Datum uitspraak: 18 januari 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
appellant (de Inspecteur),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 7 december 2016 in zaak BBZ nr. CUR201400003 (voorheen 70968 van 2014) in het geding tussen:
[ X ] B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerder in hoger beroep (belanghebbende),
en
de Inspecteur.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 27 juni 2014 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2012 van nihil opgelegd. Tegelijkertijd met deze aanslag is een boete van NAf 1.000 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende is op 8 juli 2014 tegen de boetebeschikking in bezwaar gekomen.
1.3.
De Inspecteur heeft op 9 september 2014 uitspraak op bezwaar gedaan en de boete gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is op 7 november 2014 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5.
Het Gerecht heeft op 7 december 2016 (ECLI:NL:OGEAC:2016:129) het beroep tegen de boetebeschikking gegrond geacht en de boete verminderd tot een bedrag van NAf 500.
1.6.
Tegen deze uitspraak is door de Inspecteur op 7 februari 2017 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft 27 september 2017 een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft zijn hoger beroepschrift aangevuld op 2 oktober 2017 met een geschrift met als onderwerp ‘Pleitnotitie [ X ] B.V. WB 2012’.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017 te Willemstad. Aldaar zijn verschenen namens de Inspecteur [ A ] en [ B ], en namens belanghebbende [ C ].

2.Feiten

Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende heeft de aangifte winstbelasting over het jaar 2012 op 3 juli 2013 ingediend.
2.2
De Inspecteur heeft een boete opgelegd van NAf 1.000, voor het te laat doen van aangifte, behorend bij een derde verzuim.
2.3
Tot de stukken van het geding behoort een schermprint waaruit blijkt dat belanghebbende in jaren 2007, 2008 en 2010 geen aangifte gedaan heeft.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de boete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend terwijl belanghebbende deze vragen ontkennend beantwoordt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
*3.1
Ingevolge artikel 15, lid 4 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is de belastingplichtige gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte te doen.
Belanghebbende heeft de definitieve aangifte winstbelasting voor het jaar 2012 op 3 juli 2013 ingediend. De aangifte is derhalve te laat ingediend.
3.2
Artikel 18, lid 2 ALL schrijft in dit kader voor dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet tijdig heeft gedaan, dit een verzuim is ter zake waarvan de Inspecteur hem gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag een boete van ten hoogste NAf 2.500 kan opleggen.
3.3
In Hoofdstuk IV van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: de Regeling) heeft de Minister het boetebeleid vastgelegd waaraan de Inspecteur zich moet houden bij het opleggen van boetes.
3.5
Ingevolge artikel 4.3 lid 1, laatste volzin van de Regeling dient de Inspecteur bij het opleggen van een verzuimboete rekening te houden met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd. Dat betekent dat belanghebbende, gezien vanaf het belastingjaar 2008 voor wat betreft het belastingjaar 2012 voor de derde keer in verzuim is geweest.
3.6
Op grond van artikel 4.4 lid 3 jo artikel 4.4 lid 1, onderdeel c van de Regeling kan de Inspecteur bij een derde verzuim een boete opleggen van NAf 1.000.
Door het opleggen van een verzuimboete van NAf 1.000 over het belastingjaar 2012 heeft de Inspecteur aldus de regeling op juiste wijze toegepast.
3.7
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat haar onderneming sinds de oprichting en ook in het belastingjaar 2012 niet operationeel is geweest en dat zij meerdere malen voor wat betreft meerdere belastingjaren brieven aan de belastingdienst heeft verstuurd om dit mede te delen. Voorts is de aangifte winstbelasting over het jaar 2012 slechts enkele dagen te laat ingediend. Rekening houdende met deze omstandigheden, in samenhang bezien, ziet het Gerecht aanleiding om de boete te matigen. Het Gerecht acht een boete van NAf 500 passend en geboden.
3.8
Gelet op het voorgaande is het beroep van belanghebbende tegen de boete over het jaar 2012 is gegrond. ”

5.Gronden

5.1.
Het door het Gerecht in haar uitspraak onder 3.1. tot en met 3.6 opgenomen toetsingskader acht het Hof juist en zal ook door het Hof tot uitgangspunt worden genomen. Voorts acht het Hof de conclusie van het Gerecht in 3.6 van haar uitspraak dat de Inspecteur met het opleggen van een verzuimboete van NAf 1000 over het belastingjaar 2012 de regeling op de juiste wijze heeft toegepast juist en het Hof maakt deze tot de zijne.
Het Hof stelt voorts vast dat het Gerecht in haar dictum verzuimd heeft de uitspraak op bezwaar te vernietigen. Gegeven het feit dat het Gerecht de boete heeft verminderd van NAf 1.000 naar NAf 500, begrijpt het Hof dat het Gerecht wel bedoeld heeft de uitspraak te vernietigen. Het Hof zal dan ook het vernietigen van de uitspraak op bezwaar inlezen in het dictum, zodat de uitspraak van het Gerecht niet reeds op grond van het hiervoor bedoelde verzuim behoeft te worden vernietigd.
5.2.
In hoger beroep brengt de Inspecteur naar voren dat hij zich niet kan verenigen met hetgeen in rechtsoverweging 3.7 is opgenomen omtrent de matiging van de boete. De Inspecteur schrijft hierover:
“Ik ben het hiermee niet eens, want te laat is te laat. Indien het niet het geval is, vanaf hoeveel dagen is er dan reden de boete te matigen”.
Voorts heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof aangegeven dat als ook het Hof aanleiding ziet tot matiging hij graag een richtlijn van het Hof zou krijgen voor matigingen van boeten (in het algemeen), opdat hij in de toekomst met die richtlijn rekening kan houden.
5.3.
Belanghebbende stelt dat de door belanghebbende opgelegde boete onterecht is en wijst er in dat verband op dat haar onderneming sinds de oprichting in 2006 (en dus ook in het belastingjaar 2012) nooit operationeel is geweest en dat zij meerdere malen wat betreft meerdere belastingjaren brieven aan de belastingdienst heeft verstuurd om dit mede te delen (en belanghebbende zodoende af te voeren van de lijst van actieve ondernemingen). Ook is zij langsgegaan bij de belastingdienst om als inactief in het systeem van de belastingdienst te worden opgenomen. Voorts is de aangifte winstbelasting over het jaar 2012 slechts enkele dagen te laat ingediend.
5.4.
Het Hof stelt voorop dat het de rechter vrij staat om, indien hij de door een Inspecteur in een concreet geval opgelegde (verzuim)boete niet passend en geboden acht in verhouding tot de ernst van het feit, zijn eigen oordeel daaromtrent daarvoor in de plaats te stellen. Wel dient de rechter zijn oordeel omtrent de boete met voldoende redenen te omkleden (vergelijk Hoge Raad 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5791).
5.5.
Het feit dat de verzuimboete hoger is dan het bedrag van de aanslag is op zichzelf geen reden om tot matiging van de boete over de gaan (zie ook voormeld arrest 11 februari 2005). Het Hof acht evenwel, gelijk het Gerecht, redenen aanwezig om de verzuimboete te matigen. Daarbij neemt het Hof de door belanghebbende naar voren gebrachte omstandigheden dat de onderneming van belanghebbende nimmer operationeel is geweest, zij meerdere malen schriftelijk en via bezoeken bij de belastingdienst tevergeefs heeft verzocht om als inactief in het systeem van de belastingdienst te worden opgenomen (hetgeen naar het Hof begrijpt meebrengt dat geen aangifte behoeft te worden gedaan) en de aangifte winstbelasting over het jaar 2012 slechts enkele dagen te laat is ingediend, gevoegd bij de omstandigheid die door de Inspecteur ter zitting van het Hof is genoemd namelijk dat de rest van de jaren de aangiften (tot 2015) wel tijdig zijn gedaan door belanghebbende, in aanmerking. Voornoemde omstandigheden brengen mee dat het Hof de door de Inspecteur opgelegde boete niet passend en geboden acht in verhouding tot de ernst van het feit. Met de door het Gerecht in aanmerking genomen matiging acht het Hof de boete (van NAf 500) passend en geboden. Het Hof ziet geen aanleiding tot verdere vermindering van de boete.
5.6.
Tot slot ziet het Hof geen aanleiding om de door de Inspecteur verzochte richtlijn te geven; het toetsen van de strafmaat door de belastingrechter komt neer op individuele straftoemeting De omstandigheden van het geval zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een passende en geboden sanctie voor het vergrijp dat is begaan; het Hof acht in dergelijke gevallen van maatwerk het geven van een richtlijn niet mogelijk.
De slotsom
5.7.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de Inspecteur niet slaagt en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.

6.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker, en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 18 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.