ECLI:NL:OGHACMB:2017:45

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
EJ 701/13 en AR 708/15 - ghis 79398 - H 195/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere beschikking en bevel tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep van de naamloze vennootschap Barcadera Container Terminal N.V. (BCT) tegen de Aruba Ports Authority N.V. (APA) en Aruba Stevedoring Company (ASTEC) N.V. De zaak betreft een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor dat eerder door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) was afgewezen. BCT heeft in hoger beroep zes grieven ingediend tegen de beschikking van het GEA van 17 november 2015, waarin het verzoek om het getuigenverhoor werd afgewezen. Het Hof heeft overwogen dat BCT voldoende belang heeft bij haar verzoek en dat de eerdere afwijzing niet in overeenstemming is met de eisen van een goede procesorde.

Het Hof heeft de beschikking van het GEA vernietigd voor zover deze het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor afwees en heeft het bevel tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, dat eerder op 24 maart 2015 was gegeven, bevestigd. Het Hof heeft de zaak terugverwezen naar het GEA, dat verantwoordelijk is voor het bepalen van de plaats, dag en uur van het getuigenverhoor. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een behoorlijke rechtsbedeling en de mogelijkheid voor partijen om hun stellingen te bewijzen in een getuigenverhoor.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Beschikking no.:
Registratienummers: EJ 701/13 en AR 708/15 - ghis 79398 - H 195/16
Uitspraak: 23 mei 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
BARCADERA CONTAINER TERMINAL N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster/eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ARUBA PORTS AUTHORITY N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster/gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. J.P. Sjiem Fat en D. Canwood;
2. de naamloze vennootschap
ARUBA STEVEDORING COMPANY (ASTEC) N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster/gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.R.C. Brown.
De partijen worden hierna BCT, APA en Astec genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 29 december 2015 is BCT in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 17 november 2015 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA).
Bij appelschrift van dezelfde datum, met producties, heeft BCT zes grieven tegen die beschikking aangevoerd en toegelicht, alsmede tegen de tussen partijen gegeven en op 26 augustus 2015 uitgesproken beschikking. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof uitvoerbaar bij voorraad, beide beschikkingen zal vernietigen en, samengevat weergegeven, opnieuw een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen en APA en Astec zal bevelen een contract over te leggen, op straffe van verbeurte van dwangsommen, met veroordeling van APA en Astec in de proceskosten in beide instanties.
Bij op 10 februari 2016 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft BCT de grieven en de conclusie van het appelschrift van 29 december 2015 herhaald.
1.2
Bij op 4 maart 2016 ingekomen verweerschrift heeft APA de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikkingen zal bevestigen, met veroordeling van BCT in de proceskosten.
Bij op 11 maart 2016 ingekomen memorie van antwoord heeft APA haar argumenten en conclusie herhaald.
1.3
Bij op 4 maart 2016 ingekomen verweerschrift, met producties, heeft Astec de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de verzoeken van BCT zal afwijzen, met veroordeling van BCT in de kosten van het hoger beroep.
Bij op 7 maart 2016 ingekomen memorie van antwoord heeft Astec haar argumenten en conclusie herhaald, en de producties opnieuw in het geding gebracht.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben BCT en APA pleitnotities overgelegd. Astec heeft daarvan afgezien. Beschikking is aangezegd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Bij beschikking van 24 maart 2015 heeft het Hof een voorlopig getuigenverhoor bevolen en de zaak naar het GEA verwezen.
In de beschikking is overwogen dat het BCT de stellingen die zij wenst te bewijzen, voldoende concreet heeft omschreven, dat niet aannemelijk is geworden dat het verzoek in strijd komt met de eisen van een goede procesorde of sprake is van misbruik van procesrecht en dat niet geoordeeld kan worden dat BCT onvoldoende belang bij haar verzoek heeft.
2.2
De beschikking van het Hof moet worden aangemerkt als een eindbeschikking (vergelijk: HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5781). Hieraan doet niet af dat het bij die beschikking bevolen voorlopig getuigenverhoor nog niet is begonnen.
2.3
De in de beschikking van het Hof gegeven beslissingen zijn eindbeslissingen. Dit geldt ook voor de beslissing dat niet geoordeeld kan worden dat BCT onvoldoende belang bij haar verzoek heeft. Overigens acht het Hof die beslissing ook thans nog juist. Anders dan het GEA in de beschikking van 17 november 2015 tot uitgangspunt heeft genomen, is het niet nodig dat BCT voldoende gemotiveerd stelt dat zij schade heeft geleden. Het bestaan van voldoende belang moet worden aangenomen op de grond dat BCT mogelijk schade heeft geleden.
2.4
Indien het GEA een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor afwijst, de verzoeker in appel gaat en het Hof alsnog een voorlopig getuigenverhoor beveelt, kan het Hof de zaak naar het GEA verwijzen opdat het getuigenverhoor bij die instantie plaats heeft. Een dergelijke verwijzing is niet in strijd met enig wettelijk of jurisprudentieel terugwijzingsverbod. Aan de procedure waarin het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor wordt beoordeeld, wordt immers niet alleen door een afwijzende beslissing, maar ook door een toewijzende beslissing een einde gemaakt. De in
art. 282 jo. 429q lid 6 Rv geregelde situatie dat het hoger beroep ertoe leidt dat een bepaalde beslissing alsnog moet worden genomen, doet zich dus niet voor. Het hoger beroep heeft dan zijn devolutieve werking gehad. Het hof heeft de zaak zelf afgedaan door bij eindbeschikking het voorlopig getuigenverhoor te bevelen. De zaak wordt niet teruggewezen voor verdere beoordeling en beslissing van de vraag of het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor wordt toe- of afgewezen, maar wordt verwezen om het bevolen getuigenverhoor te doen plaatshebben. In Nederland is verwijzing met dat doel overigens ook mogelijk (vergelijk:
Hof 's-Gravenhage 22 mei 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD2349;
Hof 's-Hertogenbosch 18 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2234;
Hof 's-Hertogenbosch 24 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5553;
Hof 's-Hertogenbosch 3 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:892).
2.5
Het Hof heeft geen rechter-commissaris benoemd. Art. 168 lid 1 Rv schrijft dat ook niet voor. Het wordt aan het bestuur van het Hof (wellicht namens het bestuur: de vice-president van het GEA) overgelaten om te bepalen wie als rechter in het GEA met het voorlopig getuigenverhoor wordt belast. Die rechter dient ook plaats, dag en uur te bepalen waarop het getuigenverhoor zal plaatshebben.
2.6
Gelet hierop moet de beschikking van 17 november 2015 worden vernietigd voor zover daarbij het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is afgewezen. Ter vermijding van misverstanden zal het Hof in het dictum verstaan dat het bevel uit de beschikking van het Hof van 24 maart 2015 (dat niet als kennelijke verschrijving dient te worden beschouwd) nog van kracht is. Zoals verzocht, zal het Hof zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
2.7
Barcadera heeft (nog) geen bodemzaak aanhangig gemaakt. Er zijn ook nog geen getuigen in het voorlopig getuigenverhoor gehoord. Mede gelet hierop kan in dit stadium redelijkerwijs aangenomen worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook is gewaarborgd zonder dat BCT inzage, afschrift of uittreksel verkrijgt van het contract waarin de tussen APA en Astec gesloten overeenkomst is neergelegd. Het verzoek ter zake daarvan heeft het GEA dan ook terecht afgewezen. In zoverre zullen de bestreden beschikkingen worden bevestigd.
2.8
De grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking. Partijen worden over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 17 november 2015 voor zover daarbij het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, is afgewezen;
verstaat dat het door het Hof bij beschikking van 24 maart 2015 gegeven bevel tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor nog van kracht is;
verwijst de zaak daarvoor naar het GEA, dat plaats, dag en uur zal bepalen waarop het voorlopig getuigenverhoor zal plaatshebben;
bevestigt de beschikkingen waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en
H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 23 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.