ECLI:NL:HR:2000:AA5781
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- C.H.M. Jansen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- A. Hammerstein
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid van verzoekers in hoger beroep tegen voorlopige getuigenverhoor
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij verzoekers, waaronder Euro Holding B.V., niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun beroep. De zaak begon met een verzoekschrift van de verweerster in cassatie, DVR, aan de Rechtbank te Amsterdam om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Dit verzoek werd toegewezen door de Rechtbank op 30 maart 1999. Verzoekers, waaronder Euro Holding, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 september 1999 de beschikking van de Rechtbank bekrachtigde. De Hoge Raad oordeelde dat verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun cassatieberoep, omdat zij niet voldoende hadden aangetoond dat het Hof artikel 214 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ten onrechte had toegepast. De Hoge Raad benadrukte dat hoger beroep of cassatie niet is uitgesloten, maar dat dit alleen kan als er wordt geklaagd over de toepassing van essentiële vormen door de rechter. In dit geval was de klacht van de verzoekers niet voldoende onderbouwd, waardoor de Hoge Raad hen niet-ontvankelijk verklaarde. De uitspraak werd gedaan door vice-president Mijnssen en vijf andere raadsheren, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer Heemskerk.