ECLI:NL:HR:2000:AA5781

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/196HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • C.H.M. Jansen
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van verzoekers in hoger beroep tegen voorlopige getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij verzoekers, waaronder Euro Holding B.V., niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun beroep. De zaak begon met een verzoekschrift van de verweerster in cassatie, DVR, aan de Rechtbank te Amsterdam om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Dit verzoek werd toegewezen door de Rechtbank op 30 maart 1999. Verzoekers, waaronder Euro Holding, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 september 1999 de beschikking van de Rechtbank bekrachtigde. De Hoge Raad oordeelde dat verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun cassatieberoep, omdat zij niet voldoende hadden aangetoond dat het Hof artikel 214 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ten onrechte had toegepast. De Hoge Raad benadrukte dat hoger beroep of cassatie niet is uitgesloten, maar dat dit alleen kan als er wordt geklaagd over de toepassing van essentiële vormen door de rechter. In dit geval was de klacht van de verzoekers niet voldoende onderbouwd, waardoor de Hoge Raad hen niet-ontvankelijk verklaarde. De uitspraak werd gedaan door vice-president Mijnssen en vijf andere raadsheren, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer Heemskerk.

Uitspraak

12 mei 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/196HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. BTG HOLDINGS B.V., gevestigd te Gorinchem,
2. [verzoeker 1], wonende te [woonplaats],
3. [verzoeker 2], wonende te [woonplaats],
4. EURO HOLDING B.V., gevestigd te Papendrecht,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr R.T.R.F. Carli,
t e g e n
1. DE VRIES ROBBÉ GROEP N.V., gevestigd te Gorinchem,
2. [verweerder 1], wonende te [woonplaats], België,
3. [verweerder 2], wonende te [woonplaats],
4. DELOITTE & TOUCHE CORPORATE FINANCE B.V., gevestigd te Amsterdam,
5. de maatschap DELOITTE & TOUCHE REGISTER-ACCOUNTANTS, gevestigd te Rotterdam,
6. de maatschap BRABERS REGISTER-ACCOUNTANTS, gevestigd te Oosterhout,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 14 januari 1999 gedateerd verzoekschrift heeft verweerster in cassatie sub 1 - verder te noemen: DVR - zich gewend tot de Rechtbank te Amsterdam en verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
Verzoekers tot cassatie sub 1, 2 en 3 - verder ook te noemen [verzoekers] - hebben het verzoek bestreden en de verweerders in cassatie sub 2-6 - hierna ook te noemen [verweerders] hebben zich ter zake van het verzoek gerefereerd.
Na een mondelinge behandeling ter terechtzitting van 2 maart 1999 heeft de Rechtbank bij beschikking van 30 maart 1999 het verzoek toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster tot cassatie sub 4 - hierna Euro Holding - hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Na een tussenbeschikking van 15 juli 1999, waarbij het Hof de oproeping van alle in eerste aanleg verschenen belanghebbenden had gelast, heeft - voorzover in cassatie van belang - het Hof bij eindbeschikking van 23 september 1999 Euro Holding ontvankelijk in haar appèl verklaard, doch dit appèl ongegrond verklaard, en de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd.
Beide beschikkingen van het Hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het Hof hebben [verzoekers] en Euro Holding beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerders] hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- Van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Voorzover het verzoek een voorlopig getuigenverhoor te bevelen wordt toegewezen, is geen hogere voorziening toegelaten, aldus art. 216 lid 2 Rv. Dit verbod sluit hoger beroep of cassatie niet uit, voorzover erover wordt geklaagd dat art. 214 Rv. door de rechter ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast, of ten onrechte buiten toepassing is gelaten.
3.2 Het Hof heeft Euro Holding ontvankelijk geacht in haar hoger beroep tegen de beschikking van de Rechtbank waarbij het verzoek van DVR tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor werd toegewezen, nu Euro Holding aan dat hoger beroep ten grondslag legde dat in eerste aanleg te haren aanzien sprake was geweest van verzuim van essentiële vormen “(meer in het bijzonder dat de eisen van hoor en wederhoor niet in acht zijn genomen, omdat zij als belanghebbende niet is opgeroepen)”. Het heeft voorts geoordeeld dat Euro Holding dient te worden beschouwd als belanghebbende in de zin van art. 429n lid 2 Rv. In dit oordeel ligt, in aanmerking genomen dat het Hof vervolgens de inhoudelijke bezwaren van Euro Holding tegen de beschikking van de Rechtbank heeft behandeld, besloten dat de Rechtbank art. 214 Rv. ten opzichte van Euro Holding met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast. Het Hof heeft de inhoudelijke bezwaren van Euro Holding tegen de beschikking van de Rechtbank evenwel ongegrond bevonden en heeft die beschikking bekrachtigd.
3.3 Nu het Hof de toewijzende beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd op de wijze als onder 3.2 vermeld, zouden verzoekers gelet op het in 3.1 gestelde slechts dan in hun cassatieberoep kunnen worden ontvangen indien zij zich erover zouden beklagen dat het Hof art. 214 Rv. ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Een dergelijke klacht is in het middel niet met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht en ligt daarin evenmin besloten: de klachten komen slechts op tegen de beoordeling door het Hof van de inhoudelijke bezwaren van Euro Holding tegen de beschikking van de Rechtbank. Verzoekers dienen derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 12 mei 2000.