In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van Stichting IPP (Investigating Pre-Pack) om een voorlopig getuigenverhoor te houden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die het verzoek grotendeels had afgewezen, vernietigd. Het hof oordeelde dat IPP voldoende belang had bij het houden van het getuigenverhoor om meer duidelijkheid te verkrijgen over de bewijspositie en om de eigen processuele positie in de hoofdzaak te kunnen beoordelen. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat het aantal te horen getuigen beperkt moest worden tot tien, en dat IPP zelf mocht bepalen welke getuigen zij wilde horen. Dit was een wijziging ten opzichte van de eerdere beslissing van de rechtbank, die een beperking had opgelegd aan het aantal getuigen en de onderwerpen die aan hen voorgelegd mochten worden.
De procedure begon met een verzoek van IPP, ingediend op 18 mei 2015, om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. De rechtbank had eerder, op 16 februari 2015, een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. In het hoger beroep hebben verschillende geïntimeerden, waaronder mr. S.M.M. van Dooren q.q. curator van SR II B.V., verweer gevoerd en een incidenteel appel ingesteld. Het hof heeft de gronden van het verzoek en de argumenten van de geïntimeerden zorgvuldig afgewogen.
Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet in strijd was met de goede procesorde en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid. Het hof heeft de relevante jurisprudentie in overweging genomen, waaronder de uitspraak van de Hoge Raad over het asymmetrische appelverbod. Uiteindelijk heeft het hof de zaak terugverwezen naar de rechtbank Oost-Brabant voor verdere behandeling, met inachtneming van de overwegingen in deze beschikking.