Uitspraak
1.Het verder verloop van de procedure
2.De beoordeling
in een gemeenschappelijk goed afzonderlijkniet mogelijk was (zie thans artikel 3:190 lid 1 BW, dat ook het voordien geldende recht weergeeft). Hier komt bij dat het, in de stellingen van [appellant], ook nog eens ging om een aandeel in
een gedeeltevan een gemeenschappelijk goed, hetgeen met zich brengt dat het desbetreffende gedeelte ten behoeve van de vervreemding wordt aangewezen als afzonderlijke te individualiseren zaak, waartoe slechts de gezamenlijke deelgenoten bevoegd zijn (verg. ten aanzien van een eenvoudige gemeenschap HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1297, NJ 2015/335).
niet te goeder trouwwas nimmer door verkrijgende verjaring de eigendom verwerven (HR 1 april 1971, NJ 1972, 115 inzake
plantage Blaauw; en HR 8 september 2000, NJ 2000, 629 inzake
plantage Gato), ook al was de rechtsvordering van de eigenaar tot beëindiging van het bezit na 30 jaren bevrijdend verjaard. Aangezien (in elk geval een gedeelte van) C 16-22 in de openbare registers op naam stond van zijn overleden echtgenote [C naam] (zie hiervóór rov. 2.7), kon [W naam] niet te goeder trouw zijn (althans niet ten aanzien van geheel C 16-22).
Landsverordening overgangsbepalingen nieuw Burgerlijk Wetboek).
N naam]v. [S naam](AR 224/11-Ghis 63518-H 354/2013).
S] v.[ H], waarin is overwogen:
verjaringexclusief (mede)gerechtigde is geworden van het perceel [perceel nr]. Overigens geldt voor de tijd na 1 april 2007 artikel 3:200a lid 5 BW. Het (subsidiaire) beroep op verjaring van [appellant] faalt derhalve.